bronnen en problemen
Routes

NeBi: Neumagen – Bingen

PK97: Gallische mijlen opgegeven gemeten route
afstand afstand
Nouiomago Neumagen NeBi
a. Belginum Wederath (Archeologiepark) x
b. Dumno Kirchberg viii
Bingium Bingen xvi

RA205: Gallische mijlen opgegeven gemeten route
afstand afstand
Vinco Bingen NeBi
Noviomago Neumagen xxxiiii

Ausonius opgegeven gemeten route
afstand afstand
Uinco Bingen NeBi
b. Dumnissus Kirchberg
a. Tabernae Wederath (Archeologiepark)
Niomagus Neumagen

Wat betreft de afstanden lijkt er op deze route geen probleem te zijn. Wel enigszins problematisch is het verloop ervan. Vooral tussen Simmern en Bingen is de route onzeker. Het grootste deel van de route loopt vanaf Wederath vrijwel voortdurend ongeveer in noordoostelijke richting, maar bij Simmern is de reiziger al noordelijker dan Bingen, dus in de verwachting dat de route ergens in de buurt van Oberdiebach, ten noordwesten van Bingen, de Rijn zal bereiken. Het feit dat de weg ten oosten van Rheinböllen Römerstraße wordt genoemd lijkt daar ook op te wijzen. Echter, als de route hierover zou lopen, dan was de afstand Kirchberg – Bingen twee mijl langer. Vondsten geven ook geen uitsluitsel. Tussen Simmern en Bingen is er geen gemeente die zich op een Romeins verleden beroemt, of men nu via Oberdiebach gaat, of volgens de route zoals die hier beschreven is. Er is hier van uit gegaan dat de Romeinen de kortste route namen en dat de genoemde Römerstraße bij Rheinböllen dus niet bij de hoofdroute hoorde.

Ook de namen zijn niet geheel probleemloos. Het ligt niet voor de hand om in Vinco de naam ‘Bingen’ te zien, vooral niet omdat de plaats op andere routes Bingium, Bingio of Vingio genoemd wordt. De dichter Ausonius echter schrijft ook Vinco en bij hem is het toch wel zeker dat hij Bingen bedoelde. Op de plaats waar Belginum gelegen moet hebben is op de kaart niets bijzonders te zien, behalve dan dat hier een kruising is waarvan de westelijke tak naar Bernkastel loopt, dat door de Kosmograaf van Ravenna (NR26.7) Princastellum werd genoemd. Wel is er twintig kilometer naar het noordwesten toe, langs de Hunsrückhöhenstraße, het plaatsje Belg. Dat past echter wat betreft de afstanden niet en bovendien is het verloop van de route dan een raadsel. Er ligt langs de route ook een plaats met de naam Belgweiler, maar die bevindt zich niet tussen Neumagen en Kirchberg, maar tussen Kirchberg en Bingen. Ondanks het voorkomen van deze “Belgen” is Belginum op een moderne kaart niet meer te vinden.

Als de afstanden juist zijn, dan moet het bij het Archeologiepark Belginum gelegen hebben, aan de Hunsrückhöhenstraße ter hoogte van het plaatsje Wederath. Waarschijnlijk was Belginum een wisselplaats of herberg die geheel verdwenen is. De dichter Ausonius* noemt Belginum niet, maar wel “het vochtige Tabernae, waar het water eeuwig welt”1. Op de kaart is te zien dat er bij Wederath veel beekjes bij elkaar komen. Het lijkt gerechtvaardigd Tabernae daar te zoeken.

Het gedicht van Ausonius suggereert dat de dichter in z’n eentje een ontspannen wandeling naar- en langs de Moezel maakte, maar de werkelijkheid zal anders zijn geweest. Op zijn reis van Bingen naar Trier kreeg hij de Moezel pas in Neumagen te zien. Hij had toen al meer dan 70% van zijn wandeltocht, het stuk Bingen – Neumagen, dus de onderhavige route, achter de rug. In het ruim 480 regels tellende gedicht beslaat dat stuk slechts het eerste tiental regels. Als hij daarin niet de plaatsen Dumnissus en Tabernae had genoemd, dan was het gedicht voor deze route zelfs van geen enkel belang geweest. Hij zal de wandeling ook echt niet in z’n eentje hebben gedaan, want alleen in een woest gebied wandelen stond tot een paar eeuwen geleden gelijk aan een zelfmoordpoging met een grote kans van slagen. Ook een eenzame wandeling langs de Moezel zou een gevaarlijke bezigheid geweest zijn.

Ubbo Emmius (1547-1625), later een beroemde Groningse hoogleraar en geschiedkundige, reisde in juni 1576 langs de Rijn, onder andere langs Bingen en Mainz, en hoorde na zijn aankomst in de laatstgenoemde plaats dat er op dezelfde dag en rond hetzelfde uur dat hij daar passeerde, tussen Bingen en Ingelheim een jongeman door rovers was gedood en in de rivier gegooid. In het logement waar Ubbo die nacht verbleef ontmoette hij een student die niet lang daarvoor tussen Bruchsal en Spiers beroofd en voor dood langs de weg achtergelaten was, maar het geluk had dat hij door een passerende voerman was meegenomen naar een herberg, waar hij door een arts behandeld kon worden2. Wie verstandig was reisde niet alleen. Dat zal in de vierde eeuw ook zo geweest zijn.

_________________________________________

  1. Ausonius: Lied van de Moezel, vertaald door Patrick Lateur. Amsterdam 2001.
  2. Reisebericht des Ubbo Emmius, ins Deutsche übersetzt von Erich von Reeken, Embden. Groningen, 1983, p. 24.