IGN carte topographique TOP 100: | 52 Grenoble / Valence |
59 Privas / Alès | |
66 Avignon / Montpellier |
Rm | km | ||
Avenione | Avignon | ||
a. Cypresseta | ? | v | 7 |
b. Arusione | Orange | xii | 18 |
c. Ad Letoce (le Lez) | Bollène | xiii | 19 |
d. Senomago | St.-Pierre-de-Sénos | ii | 3 |
e. Novem Craris | ? | x | 15 |
f. Acunum | Montélimar | x | 15 |
g. Batiana | Saulce-sur-Rhône | xii | 18 |
h. Umbenno | la Paillasse | xi | 16 |
Valentia | Valence | viii | 12 |
Vanuit het centrum van Avignon (Avennio) worden eerst oostwaarts en dan noordoostwaarts de Rue de Lyon en de Avenue Charles de Gaulle gevolgd tot in le Pontet. Vandaar gaat de route naar het noorden, langs het industrieterrein (ZA de la Gauloise) waar Cypresseta heeft gelegen (zie bij de problemen). Na de industrieterreinen wordt de Avenue d’Avignon gevolgd naar het centrum van Sorgues (grondsporen van Gallo-Romeinse gebouwen en aardewerk). Vanuit het centrum van Sorgues gaat de route verder over weg D17 naar Châteauneuf-du-Pape en vandaar over weg D68 naar het centrum van Orange (Arausio). Het is echter ook mogelijk dat de iets langere weg werd genomen over Bédarrides (resten van een Romeinse weg en van een brug over de Ouvèze) en Courthézon (aardewerk, dakpannen en een grafsteen). Ten oosten van Bédarrides strekte zich waarschijnlijk een moerassige streek uit, waarvan op de toeristenkaart nog vele watertjes getuigen. Ten zuidoosten van Bédarrides herinnert de naam Althen-des-Paluds ook nog van die situatie. Maar hemelsbreed ca. 12 km ten oosten van Bédarrides staat bij Carpentras op de toeristenkaart weer een afgebroken pilaartje met het woord aqueduc. Voor toeristen is de Romeinse triomfboog van Carpentras een bezienswaardigheid.
We keren terug naar Orange. Ten zuidwesten van Orange zijn bij Caderousse aan de Rhône resten uit de Gallo-Romeinse periode gevonden. Orange draagt nog zichtbare sporen uit de oudheid, zoals de Triomfboog van Marius, een theater, een tempel voor Dionysos en een nympheum*, resten van de omwalling en de poorten, de fundamenten van een grote tempel, muurresten van het Romeinse gymnasium* en resten van een aquaduct. De bekende in marmer uitgevoerde kadastrale plannen bevinden zich in het museum. Dat men niet altijd even zuinig was op de overblijfselen uit de oudheid blijkt uit het boek van le Roy Ladurie over de familie Platter. In de beschrijving van de grand tour van Felix Platter lezen we het volgende1:
“Wat Felix betreft, tijdens de paar uur die hij doorbrengt in Orange toont hij vooral belangstelling voor de Romeinse oudheden in de stad, vooral voor de grote triomfboog, die diende als doelwit voor kruisboogschutters, en voor de grote muur van het proscenium* van het theater, waarop – welk een verschrikking – de haakschutters van de stad oefenden.”
Wie in Orange nog niet verzadigd raakt van Romeinse oudheden moet een uitstapje overwegen naar Vaison-la-Romaine, dat hemelsbreed ca. 12 km naar het noordoosten aan de Ouvèze ligt. In Quid.fr staat een heel verhaal over de vondsten aldaar, maar we kunnen volstaan met één zin daaruit: “Le site gallo-romain est d’un richesse exeptionelle.” Terug naar de route. Vanaf Orange kunnen twee wegen gekozen worden. Tegenwoordig, en ook op de kaart van Cassini, en op andere oude kaarten, lijkt een route over de wegen N7 en D26 via Piolenc, Mornas en Mondragon voor de hand te liggen. Bij Piolenc zijn sporen van een Romeins castrum gevonden, en bij Mondragon de resten van een villa. De spoorweg en de autosnelweg A7-E15 volgen ook ongeveer deze route, evenals het Canal de Donzère Mondragon. Maar juist dat moet te denken geven. De situatie is hier in de afgelopen eeuwen duidelijk ingrijpend veranderd. Wie door Orange loopt krijgt namelijk de indruk dat de route zich naar het noorden toe zal voortzetten en er zijn enige oude kaarten die steun geven aan die veronderstelling2 door de weg over Uchaux te laten lopen. Op die manier is de route bijna een mijl korter. De gids van G. Thiollier-Alexandrowicz3 kiest voor die mogelijkheid en ook in deze gids is er van uit gegaan dat de route tussen Orange en Bollène niet langs het kanaal liep.
Vanuit het centrum van Orange wordt dan weliswaar eerst weg N7 gevolgd, maar na het oversteken van de Aigues gaat de route over ca. 500 m. van weg D976 en daarna bijna pal noordwaarts over weg D11. Op de toeristenkaart is de commune d’Uchaux moeilijk te vinden. De naam staat bij het kaartsymbool van le Castelas (château). In de omgeving zijn sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Hemelsbreed bijna vier kilometer naar het noordoosten lag een Romeins oppidum bij Lagarde-Peréol en nog wat verder naar het noordoosten en even voorbij Ste.-Cécile-les-Vignes een oppidum bij Gallifet aan de Aigues. Na les Farjons gaat de route verder over weg D12, totdat die uitkomt op weg D94 naar Suze-la-Rousse (Romeinse vondsten in de omgeving) en Nyons (niet op kaart 59). Op weg D94 wordt echter in westelijke richting afgeslagen naar Bollène (Ad Letoce), dat in de oudheid dus heette naar het riviertje de Lez, dat nu nog een eindje parallel aan het Canal de Donzère Mondragon loopt voordat het ten zuiden van Mondragon in de Rhône valt. Op de kaart van Cassini is mooi te zien hoe de Rhône zich hier vroeger in een wirwar van geulen en eilandjes vertakte, en van Thomas Platter weten we dat het gevaarlijk vaarwater was. Thomas, die met de stroom mee, dus van de andere kant kwam, vertelt er het volgende over4:
“Vervolgens zagen we nog een ander stadje, Donzère, op de linkeroever. Vandaar zijn we verder afgezakt naar Bourg-Saint-Andéol, een mooi stadje op de andere, de rechteroever, de kant van de ondergaande zon. In deze streek liepen we de grootste gevaren die we op de Rhône zijn tegengekomen. Want de talrijke rotsen langs de oever van de rivier veroorzaakten grote golven die op ons en het schip insloegen. Als we op een van deze klippen waren gelopen, zou het schip door het woeste water op die plek in duizend stukken zijn gebroken.”
In het midden van de twintigste eeuw heeft men deze gevaren door de aanleg van het Canal de Donzère Mondragon doen verdwijnen. Na Bollène gaat de route weer naar het noorden, over weg D26 door St.-Pierre-de-Sénos (Senomagos). Grote muurresten, misschien van de omwalling van Senomagos, en sarcofagen, getuigen van het Gallo-Romeinse verleden. De route gaat verder over weg D158a. Aan de oostzijde daarvan ligt St.-Paul-Trois-Châteaux, dat door de Romeinen Augusta Tricastinorum werd genoemd, de stad van de Tricastini5. Hun naam is afgeleid van het woord castine = kalk. Er liggen in deze omgeving drie kalkachtige bergketens, vandaar dat de streek Tricastin heet. In de vierde eeuw verving men Augusta door St.-Paul, een van de eerste bisschoppen van de stad, en in de zestiende eeuw dacht men dat Tricastin drie kastelen betekende, zodat de plaats nu St.-Paul-Trois-Châteaux wordt genoemd. Hoewel er in en om de plaats veel sporen uit de Romeinse tijd zijn aangetroffen wordt ze in de Romeinse reisgidsen niet vermeld en de route gaat verder over weg D158a langs la Garde Adhémar (altaar, grafzuil) en komt na het kruisen van de Berre uit op weg D541.
Waar de Romeinen allemaal wegen hebben aangelegd en hoe die hebben gelopen is een onderzoeksterrein dat nog lang niet is uitgeput. Zo zijn er bij het plaatsje Clansayes, ten zuidoosten van la Garde-Adhémar, sporen van Romeinse wegen die ongetwijfeld met de onderhavige route in verbinding hebben gestaan. Misschien via les Granges-Gontardes, waar graven, fresco’s, muren en een hypocaustum* op Romeinse aanwezigheid wijzen. Hoewel er bij Donzère resten van thermen en een aquaduct zijn aangetroffen liep de route niet naar die plaats, maar vanaf de oversteek van de Berre, ten westen van le Logis-de-Berre en les Estubiers, rechtdoor naar het noorden over het pad dat in het verlengde van weg D158 ligt. Dat wordt al snel gekruist door de baan van de TGV. Ongeveer ter hoogte van die kruising lag de wisselplaats Novem Craris. Op de kaart van Cassini is te zien dat dit in de achttiende eeuw de normale route was, die iets verderop tussen twee heuvels door liep (op de westelijke heuvel ligt de kapel van Notre Dame de Montchamp). Nu doen ook de TGV en de Autoroute du Soleil dat. De onderhavige route gaat daar verder over weg N7 naar Montélimar. En dus langs Malataverne, waar resten van een Gallo-Romeins huis en een aquaduct zijn aangetroffen, en voorbij aan het aan de rivier gelegen Châteauneuf-du-Rhône, waar mozaïeken, beelden, medailles en sarkofagen gevonden zijn. In Montélimar (Acunum) zelf zijn resten van bouwwerken en ornamenten gevonden, van aquaducten en begravingen onder dakpannen.
Wie zelf wat meer Romeins wil zien moet vanuit Montélimar de Rhône oversteken en naar Alba-la-Romaine gaan, dat hemelsbreed ongeveer twaalf kilometer ten westen van de stad ligt. Er zijn daar resten van een theater, thermen, het forum en er zijn talrijke vondsten gedaan: munten, aardewerk, inscripties, mozaïeken. Terug naar Montèlimar. Vanuit het centrum van de stad wordt weg D540a gevolgd en dan weg N7 langs de Rhône. Het eerste plaatsje waar weer sporen uit de Romeinse tijd zijn gevonden is la Coucourde. Van de eerstvolgende halte, Saulce-sur-Rhône (Batiana), wordt door Quid.fr alleen vermeld dat het een “station romaine” was. Waarop die mededeling is gebaseerd staat er niet bij, maar de afstand vanaf Montélimar klopt. De route blijft weg N7 volgen, maar gaat wel door Loriol-sur-Drôme (resten van een aquaduct) en dus een stukje over weg D104. Na het kruisen van de Drôme gaat de weg door Livron-sur-Drôme (grondsporen van Romeinse gebouwen). Hoe in Drôme in de Romeinse tijd werd overgestoken is niet bekend. Felix Platter deed het op 25 oktober 1552 in een bootje6.
De rest van de route loopt als langs een liniaal getrokken naar het eindpunt. Ter hoogte van Etoile-sur-Rhône (Romeinse woonplaats) ligt het gehuchtje la Paillasse (Umbenno), waar alleen nog een Romeinse mijlpaal aan deze weg van Agrippa herinnert. Even verder wordt het nummer van de weg D7. Die loopt door Portes-lès-Valence (aardewerk, mozaïek) naar het centrum van Valence (Valentia).