- Maak gebruik van het navigatiehulpmiddel van de browser
- beweeg binnen de pagina's met Ctrl-Home, Ctrl-End, PageUp, PageDown
- zoek binnen de pagina's met Ctrl-F
De routebeschrijvingen kunnen vanuit verschillende gezichtspunten gezocht worden, waardoor het niet mogelijk is om in deze gids een strakke navigatiestructuur aan te brengen. Het zoeken naar een beschrijving kan beginnen vanuit een plaatsnaam (zie de voorbeelden verderop), maar ook doordat de beschrijving van een knooppunt de vraag oproept welke routes hier begonnen/eindigden, of welke beschrijving(en) en bij een route uit de antieke bronnen hoort/horen. De gebruiker van de gids zal door ervaring snel leren welke route voor zijn vraag de beste is.
De routebeschrijvingen hebben allemaal min of meer dezelfde indeling. Bovenaan staan de namen van de plaatsen waartussen de route zich bevindt (voorbeeld). Links daarvan staat de code die de route in de indexen en op de kaartjes heeft. Meestal bestaat die uit de eerste twee letters van de naam van de plaats waarin de route begint, gevolgd door de eerste twee letters van de naam van de plaats waarin de route eindigt. Deze volgorde is willekeurig. Begin en eindpunt hadden verwisseld kunnen worden. Soms is de gewenste code al bezet door een eerder beschreven route. In dat geval is er voor een andere lettercombinatie gekozen, of voor het in de code verwisselen van begin- en eindpunt.
Onder de kopregel bevinden zich één of meer regels die aangeven welke kaarten er bij het beschrijven van de route zijn gebruikt. Voor Frankrijk zijn dat altijd de 1:100.000 toeristenkaarten die vroeger deel uit maakten van de ‘groene serie’ (serie verte). Tegenwoordig heten ze ‘Carte de Promenade IGN’ en ‘Carte Topographique TOP 100’ en hebben geen groene omslag meer, maar een donkerblauwe. Franse kaarten 1:50.000 zijn er slechts van bepaalde toeristische gebieden en ze zijn bovendien moeilijk verkrijgbaar. Wel zijn er voor heel Frankrijk kaarten 1:25.000, maar de aanschaf van de hele TOP 25 serie is kostbaar en vraagt bovendien veel kastruimte. Voor Duitsland bestaan geen uniforme toeristenkaarten. Daarom is er altijd tevens gebruik gemaakt van de ADAC-ProfiAtlas Deutschland 1:100.000. De losse toeristenkaarten 1:50.000 aan de hand waarvan de verschillende routes zijn beschreven, zijn van verschillende herkomst. Voor de overige landen – Nederland, België, Luxemburg en Zwitserland – zijn altijd 1:50.000 kaarten gebruikt. Voor ons eigen land de ‘Topografische kaart van Nederland 1:50.000’, voor België die van het ‘NGI Nationaal Geografisch Instituut te Brussel’, voor Luxemburg die van de ‘Administration du Cadastre et de la Topographie’ en voor Zwitserland de ‘Landeskarte der Schweiz (Carte nationale de la Suisse) 1:50.000’. Wie opziet tegen de kosten en met een wat minder nauwkeurig volgen van de routes tevreden is, kan gebruik maken van kaartenboeken. De aanschaf daarvan is onvergelijkelijk veel goedkoper dan van losse kaarten. Genoemd is al de ADAC-ProfiAtlas Deutschland 1:100.000. Bekend is ook de Michelin wegenkaart van Frankrijk 1:200.000, die menig Nederlander in huis of in zijn auto heeft. Voor Nederland en België bestaan kaartenboeken 1:50.000. De aanschaf van losse kaarten heeft alleen zin als men daarmee wil wandelen of fietsen, of als men er metingen op wil uitvoeren of overzicht wil hebben. Met een kaartenboek is dat allemaal veel lastiger.
Terug naar de routebeschrijvingen. In een aparte pagina staan de “bronnen en problemen” (voorbeeld) van de betreffende route. De bronnen kunnen zijn: de (gecorrigeerde) Peutinger-kaart, het Routeboek van Antoninus, de (gecorrigeerde) gegevens van de Kosmograaf van Ravenna, en soms de kleinere bronnen, zoals de Bekers van Vicarello, de Route van Bordeaux enz. Daar is ook het nummer te vinden waaronder die gegevens zijn te vinden in het onderdeel “Bronnen”. Vóór dat nummer staan twee letters, die de bron aangeven. PK119 bijvoorbeeld betekent route nr. 119 van de (gecorrigeerde) Peutinger-kaart (de nummering komt waar mogelijk overeen met die uit De Romeinse reisgidsen van Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet). De volgende afkortingen zijn gebruikt:
PK | Peutinger-kaart (gecorrigeerd) | KR | Kosmograaf van Ravenna (gecorrigeerd) |
RA | Routeboek van Antoninus | KM | Kust van de Middellandse Zee |
RB | Route van Bordeaux | GG | Geografie van Guido |
ZT | Zuil van Tongeren | RH | Route van de Havens |
BV | Bekers van Vicarello | PM | Pomponius Mela |
De bronnen van de linkerkolom bevatten afstanden, die van de rechterkolom niet.
In de beschrijvingen van de routes (voorbeeld) staat boven de kolom met de opgegeven afstanden welke lengtemaat gebruikt is: Rm = Romeinse mijlen (ca. 1,48 km), Gm = Gallische mijlen (ca. 2,5 km). Op een paar routes zijn beide door elkaar gebruikt. Dat staat dan duidelijk aangegeven. Waar in het Routeboek van Antoninus zowel m.p. als leugae opgegeven zijn, zijn de Romeinse mijlen (m.p.) gebruikt. Want die leugae zijn dikwijls geen Gallische mijlen, maar mijlen die berekend zijn door het aantal Romeinse mijlen met 2/3 te vermenigvuldigen. Ook op de Peutinger-kaart komen twee routes voor met dergelijke mijlen (AuAu en BoAm). Omdat er daar niet bij staat wat voor soort mijlen bedoeld zijn wordt volstaan met de gebruiker er op te attenderen dat het (waarschijnlijk) in dit geval om berekende mijlen van 2,22 km gaat.
N.B. Het aantal kilometers dat naast de mijlen is opgegeven is niet het aantal gemeten kilometers, maar berekend uit het aantal mijlen, dus Rm × 1,48 of Gm × 2,5. Ze zijn slechts bedoeld om de gebruiker een indruk te geven van de opgegeven afstanden.
Op de overzichtskaartjes zijn de haltes tussen de knooppunten aangegeven met een letter en een volgnummer. De letters a t/m l zijn gebruikt voor plaatsen uit de bronnen met afstanden. Plaatsen uit de bronnen zonder afstanden zijn aangegeven met de letters m t/m r. In de bijlagen zijn de echte plaatsnamen terug te vinden. De bijlage “van letter naar plaatsnaam” geeft bij de codes de naam, bijvoorbeeld KöKo,c = Andernach. De bijlage “van plaatsnaam naar letter” geeft aan waar op de kaartjes een plaats te vinden is, bijvoorbeeld Jülich = HeKö,a D1. Dat betekent: Jülich is plaats a op de route HeKö en is te vinden in vak D1 van de kaartjes.
N.B.1 de letters en cijfers die bij de kaartjes in hoofdstuk H7 zijn gebruikt hebben niets te maken met de codes op de overzichtskaartjes in de bijlagen!
N.B.2 er zijn vijf routes (ArAv, ArRé, AvBe, BeAr en BeRe) die niet op de ‘normale’ manier op de overzichtskaartjes zijn aangegeven. Ze zijn op een apart kaartje* ingetekend.
Er is geen route in Gallia zonder problemen. De identificatie van de haltes, de afstanden, het precieze verloop, de namen, verdwenen delen van de oude weg, liep ze links of rechts van de rivier, het ontbreken van archeologica; er is geen route die geen vragen oproept. Er zijn wel routes die vele vragen oproepen. Elke route in deze gids is een puzzel waarvan de hier gegeven oplossing wellicht verbeterd kan worden. Mogelijk kunnen er ook hele routes worden toegevoegd. Wie de oplossingen in deze gids niet slaafs wenst te volgen, die heeft het doel van Reizen in Gallia begrepen. Het is geen gids waarin precies staat hoe het Gallische wegennet in elkaar zat, maar een inleiding tot- en hopelijk een hulpmiddel bij- onderzoek en puzzelwerk. Daarom wordt elke route vergezeld van een korte of langere bespreking van de problemen. Vaak komen die problemen voort uit onduidelijkheden in de bronnen of juist uit duidelijke fouten daarin. De bronnen zonder afstanden zijn het moeilijkst en vaak onbevredigend omdat het bij gissen blijft. In de bronnen die wel afstanden geven zijn juist die afstanden vaak een probleem. Op de Peutinger-kaart komen daar de duidelijke of vermoedelijke fouten in de rode lijnen nog eens bij. Hier worden soms ook hulpmiddelen uit de kast gehaald die geen enkele bewijskracht hebben, maar misschien helpen bij het nadenken over een route. Zulke hulpmiddelen zijn bijvoorbeeld de kaart van Cassini en het reisverslag van Thomas Platter. Dat zijn documenten die pas vele eeuwen ná de Romeinse tijd zijn ontstaan, maar nog wel in een wereld die in allerlei opzichten zeer veel dichter bij de oudheid stond dan bij de onze. Evenals de Romeinen waren Cassini en Platter aangewezen op lopen, varen en paardrijden en de infrastructuur van hun tijd stond dichter bij die van de oudheid dan bij die van nu.
Wie meer over dat soort bronnen wil weten kan daar op het internet wel informatie over vinden. In de bijlagen zijn een paar adressen gegeven, maar het is wellicht beter om zelf te zoeken. Erg handig voor het bekijken van de kaart van Cassini is http://demo.geogarage.com/cassini/. Hierop begint men op een moderne kaart van Frankrijk en kan door herhaald inzoomen de gewenste plek bereikt worden. Na een aantal malen inzoomen wordt de kaart van Cassini over de moderne kaart heen geprojecteerd, zodat de overeenkomsten en verschillen tussen de oude en de nieuwe kaart mooi te zien zijn. Eventuele fouten in de rode lijnen van de Peutinger-kaart worden in het deel “bronnen en problemen” van de betreffende route besproken en met behulp van tekeningen wordt aangegeven hoe de fout vermoedelijk is ontstaan en hoe de kaart er op dit punt in werkelijkheid uitgezien zou kunnen hebben. Het totaal van dit soort correcties over alle routes heen geeft het verschil tussen de Peutinger-kaart zoals we die kennen en het ‘gecorrigeerde’ exemplaar. De beschrijvingen van de routes in deze gids zijn gebaseerd op het gecorrigeerde exemplaar.
In de routebeschrijvingen is behulp van een “postzegel” aangegeven waar de betreffende route zich ongeveer bevindt. Wie geen zin heeft om zich met de “bronnen en problemen” bezig te houden, die kan volstaan met de interpretaties van de routes en de gids op die manier gewoon als een bundel routebeschrijvingen gebruiken. Het zal vaak wel veel fantasie vergen om zich op een Romeinse weg te wanen. Over betrekkelijk veel van de genoemde wegen raast nu autoverkeer en niet zelden gaat de reis langs industrieterreinen en woonwijken die er twintig jaar geleden nog niet waren. En die het dus wel heel moeilijk maken om de sfeer van tweeduizend jaar geleden op te roepen. In de steden zelf is dat nog moeilijker. Parijs hoorde in de Romeinse tijd al bij de middelgrote steden van Gallia en had waarschijnlijk tien tot twaalfduizend inwoners. Dat is vergelijkbaar met Staphorst nu. De totale stedelijke bevolking van Gallia lag waarschijnlijk in de orde van grootte van één miljoen inwoners. De totale plattelandsbevolking bedroeg mogelijk het tienvoudige daarvan. Naar onze maatstaven was die wereld bijna leeg. Wie er een (vaag) beeld van wil krijgen leze het boek van M.A.Wes: Caesar in Gallië, God in Frankrijk. Over een Romeinse stad gaat het volgende fragment daaruit1:
“Het lijkt misschien wat ver gezocht, maar het is misschien toch niet zo gek, willen we ons van dit alles een zo helder mogelijke voorstelling maken, om een Romeinse provinciestad te vergelijken met een kampeerterrein. Een terrein van laten we zeggen duizend ‘emplacements’. Het terrein is niet slechts twee maanden per jaar bezet, en volledig bezet, maar het hele jaar door, jaar in jaar uit, eeuwenlang. Er is geen elektriciteit, geen gas, geen camping gaz, geen waterleiding, geen kraan. Aan het begin van het terrein bevindt zich een bassin, dat 24 uur per dag gevoed wordt door een aquaduct. Vanuit het bassin lopen een paar goten over het terrein. Hier en daar verbreden die goten zich tot grote bakken. Dat zijn de openbare fonteinen. Alleen een paar grote dubbelassige caravans van de rijke patsers en patjepeeërs onder de kampeerders zijn aangesloten op die goten, want zij hebben mee betaald aan de aanleg van die goten en fonteinen en daarom worden ze door de overige bewoners van het terrein met grote eerbied en genegenheid bejegend, te meer daar die patsers en patjepeeërs ook regelmatig, om tegen elkaar op te bieden en zich nog méér geliefd te maken, de mensen trakteren op opwindend vermaak en gratis bier. De gewone mensen kuieren regelmatig, volop genietend van de zon, naar de dichtstbijzijnde fontein om daar water te halen in hun plastic jerrycans, er de was te doen en een praatje te maken. Er zijn geen vuilnisbakken en geen toiletten. Iedere tent en/of caravan heeft een emmer voor de vaste ontlasting en een emmer voor de vloeibare ontlasting. Of de bewoners die emmers ook werkelijk altijd gebruiken, is de vraag. Velen geven er de voorkeur aan in voorkomende gevallen hun behoefte even in de struiken of tegen een boom of een muurtje te deponeren. Ze hoeven daar niet stiekem over te doen. Maar goed, wie van manieren weet, gebruikt een van die emmers. Over het terrein verspreid staan open containers waarin de mensen geacht worden hun emmers te legen. Die containers worden af en toe geleegd. De mensen kunnen de inhoud van hun emmers ook in de goot uitstorten. Het publieke ‘bloc sanitaire’ bevindt zich op 500 m afstand. Er is daar geen toiletpapier. Er is gelukkig wél een pleeborstel. Die dient echter niet om de plee mee schoon te maken, neen, die gebruik je om het eigen achterwerk na gedane zaken mee af te vegen, nadat je de borstel eerst even nat hebt gemaakt in het water van de goot. De volgende klant moet die borstel ook weer kunnen gebruiken, dus je hangt hem na gebruik keurig aan het daartoe bestemde haakje. Dat is beschaving. Romeinse beschaving.”
Veel van die steden zijn knooppunten waar meerdere routes beginnen of eindigen. Over die knooppunten wordt in de routebeschrijvingen zelf niets gezegd. Dat is logisch, want van een knooppunt waar vier routes bij elkaar komen zou dan bij elke route, dus vier maal, dezelfde beschrijving gegeven moeten worden. Daarom zijn er aparte lijsten waarin per knooppunt een korte beschrijving is gemaakt. Voor zover mogelijk, want van veel Romeinse steden is niet meer bekend dan de naam en soms wat archeologische vondsten. In de routebeschrijvingen zelf worden de knooppunten verder alleen als start- of eindpunt genoemd. De gegevens over archeologische vondsten of Romeinse resten die nog zichtbaar boven de grond staan zijn voor Frankrijk bijna allemaal uit de encyclopedie Quid.fr gehaald, en voor Nederland, België, Duitsland, Luxemburg en Zwitserland uit andere internet-sites. Die gegevens kunnen onvolledig zijn of verouderd of zelfs onjuist. Daarom alleen al moet deze gids nog voortdurend aangevuld en verbeterd worden. Over de betrouwbaarheid van de gegevens valt weinig te zeggen. In verband met het toerisme zet elke plaats zijn beste beentje voor en als er over de identificatie van een plaats uit de oudheid onzekerheid bestaat, dan zijn er altijd wel meerdere dorpen of stadjes die de oude naam voor zich opeisen.
Wie zich van de Romeinse wegen en het verkeer daarop een voorstelling wil maken doet er goed aan om het zeer mooie en van veel illustraties voorziene boekje daarover te lezen van Cornelis van Tilburg: Romeins verkeer. Weggebruik en verkeersdrukte in het Romeinse Rijk. Amsterdam 2005. Maar er zijn wel meer boeken en ook internet-sites waar men er van alles over kan vinden. Heel aardig en ook rijk geïllustreerd is bijvoorbeeld het boekje van Fritz Kretzschmer: Bilddokumente römischer Technik (Panorama Verlag Wiesbaden, geen jaartal), waarin niet alleen de wegen worden behandeld, maar ook het transport over water, het transport van water (aquaducten enz), bouwkunst, riolering, bruggen, scheepsbouw en allerlei andere technische zaken.
Er is geprobeerd om bij de interpretatie van de routes zoveel mogelijk “bewijzen” voor de juistheid ervan te verzamelen. Daarbij was het streven om de vondsten uit de oudheid die in de omgeving van de betreffende route zijn gedaan te vermelden. Veel van dat soort vondsten zullen in lokale of regionale musea zijn terechtgekomen. Van achter een schrijftafel valt daar niets over te zeggen, dus de Gallia-reiziger kan deze gids op dat gebied beslist aanvullen.