Uit het aardrijkskundige werk van Strabo zijn hier alleen zijn beschrijvingen van Gallia (transalpina) en Germania onderzocht. De teksten daarvan zijn hier te vinden en de gebruikte (Engelse) vertaling daar. Strabo lijkt elke windstreek met meer dan één woord aan te duiden. Ontdaan van samenstellingen en verbuigingen gebruikt hij voor de teksten over Gallia en Germania de woorden άρκτος, βόρειος, βορράς, ανατολή, έως, μησημβρία, νότος, δύσις en εσπέρα. Vanwege het gebruik van een tekstverwerker zijn de accenten hier aangebracht zoals in een modern woordenboek, dus volgens het één-accentsysteem. Als we βόρειος en βορράς vervangen door βοριάς en de spelling van het Nieuwgrieks gebruiken, dan komen we voor elk van de vier hemelstreken twee vormen tegen:
windstreek | woord type A | woord type B |
noordL | βοριάς (noorden) | άρκτος (beer) |
oostL | ανατολή (opkomst) | έως (ochtend) |
zuidL | νότος (zuiden) | μεσημβρία (middag) |
westL | δύση (neergang) | εσπέρα (avond) |
Hoewel deze woorden gebruikt worden om een dagdeel, beweging van de zon, windrichting of hemelstreek aan te duiden is er hier van uit gegaan dat Strabo steeds de hemelstreek bedoelde. Waarom hij nu eens het ene en dan weer het andere woord voor het betreffende hemelkwadrant kiest valt uit dit beperkte materiaal niet op te maken. Bij noorden, oosten en westen lijkt hij een voorkeur te hebben voor de woorden in kolom B van het tabelletje; bij aanduidingen van het zuiden wint het woord uit de kolom A ruimschoots. Misschien vond Strabo de uitdrukking “midden-dag” te beperkt voor hetgeen hij zeggen wilde. Aangezien de maker van deze pagina niet thuis is in de Griekse taal kan hij er verder niets over zeggen. De hierna volgende teksten zijn dan ook geen letterlijke vertalingen, maar min of meer samenvattingen van wat er in de Engelse tekst staat. Alles wat in de teksten hierna tussen haakjes staat is toelichting.
Strabo gebruikt in zijn teksten over Gallia en Germania steeds de L-oriëntatie. Een uitzondering is tekst IV,5,5, waarin de R-oriëntatie toegepast is. Die oriëntatie heeft hij waarschijnlijk overgenomen uit het werk van Pitheas van Massilia (dat helaas verloren is gegaan). En die had het op zijn beurt wellicht weer overgenomen van de noordelijkeM volkeren die hij bezocht. Strabo had van Pitheas geen hoge dunk en was van mening dat diens werk grotendeels uit verzinsels bestond. Voor de gebruiker van de L-oriëntatie was de vermelding van een ver land in het noorden dan ook gewoon onzin, want IJsland was nog niet ontdekt (dat gebeurde pas in de 8e eeuw ná Chr.) en in de tijd van Strabo wist men niet beter dan dat de zee zich ten noordenL van Britannia eindeloos uitstrekte. Strabo had Thule (het Scandinavisch schiereiland) natuurlijk niet ten noordenL van Britannia moeten zoeken, maar ten oostenL ervan.
oriëntatie in tekst IV,1,1 Celtica (Gallia) wordt in het westenL begrensd door het gebergte van de Pyreneeën, dat zowel aan de binnenzee (Middellandse Zee) als aan de buitenzee (Atlantische oceaan) raakt. In het oostenL grenst het aan de Renus (Rijn), die evenwijdig loopt aan de Pyreneeën. Wat betreft de noordL en zuidLgrenzen: aan de oceaan loopt die vanaf de noordLzijde van de Pyreneeën tot aan de monden van de Renus (Rijn), aan de andere kant vanaf de zee die langs Narbonne en Marseille ligt (Middellandse Zee) door de (Cottische) Alpen tot aan de bronnen van de Renus (Rijn). ……. Met Aquitani bedoelt men het volk dat de noordelijkeL delen van de Pyreneeën bewoont en het land vanaf de Cevennen (noordwaartsL) tot aan de oceaan.
oriëntatie in tekst IV,1,2 In de provincie Narbonenesis worden dezelfde vruchten verbouwd als in Italië. NoordwaartsL gaand eindigt bij de Cevennen het land dat met olijven is beplant en vijgen draagt.
oriëntatie in tekst IV,1,3 Het model van Narbonenesis is ruwweg dat van een parallellogram, want in het westenL wordt het begrensd door de Pyreneeën, in het noordenL door de Cevennen, in het zuidenL door de zee tussen de Pyreneeën en Marseille en in het oostenL door de Alpen. ……. Bij het zuidelijkL deel horen tot aan de Var dan ook nog de landen die langs de kust in de richting van Italië liggen.
oriëntatie in tekst IV,1,4 De haven van Marseille ligt aan de voet van een rots die de vorm heeft van een theater (omgeving van Notre-Dame-de-la-Garde) en naar het zuidenL uitziet (De berg ligt ten zuidenL van de haven).
oriëntatie in tekst IV,1,6 Het bergachtige land van de Salluviërs, tussen de Middellandse zee en de Durance, helt vanuit het westenL naar het noordenL en komt steeds verder van de zee af te liggen (zie IV,1,9).
oriëntatie in tekst IV,1,7 Tussen Marseille en de monden van de Rhône bevindt zich een vlakte vol stenen (Plaine de Crau), waarvan gezegd wordt dat ze voortrollen in de Zwarte NoordenLwind (Mistral).
oriëntatie in tekst IV,1,9 Ten oostenL van Marseille wonen de Salluviërs en de Liguren.
oriëntatie in tekst IV,1,11 De Rhône (Rhodanus), de Saône (Arar) en de Doubs (Dubis) ontspringen alle drie in de Alpen. Eerst neemt de Arar de Doubs op en bij Lyon vermengt hun water zich met de Rhône. Eerst stromen de rivieren noordwaartsL en westwaartsL, en als ze daarna gezamenlijk door één bed gaan nemen ze een meer zuidelijkeL koers naar de (Middellandse) zee.
oriëntatie in tekst IV,1,12 Aan de zuidzijdeL van de Cevennen wonen de Volcae die Tectosages worden genoemd.
oriëntatie in tekst IV,1,13 Het volk dat Tectosages wordt genoemd woont in de buurt van de Pyreneeën, hoewel ook in kleinere delen van de noordzijdeL van de Cevennen.
oriëntatie in tekst IV,3,2 Het land van de Sequani (tussen Jura en Saône) grenst in het oostenL aan de Renus (Rijn) en aan de andere zijde aan de Arar (Saône).
oriëntatie in tekst IV,3,3 De Renus (Rijn) en de Sequana (Seine) stromen van het zuidenL naar het noordenL. Tegenover hun mondingen ligt Britannia. Dat land ligt dicht genoeg bij de monden van de Renus (Rijn) om vandaar zicht te hebben op Cantium (Kent), de oostelijkeL kaap van het eiland. En die ligt maar weinig verder weg van de mond van de Sequana (Seine).
(Deze tekst heeft bij Albert Delahaye en zijn bewonderaars voor verwarring gezorgd. Er bestaat geen enkele rivier waarbij men vanaf de monding Kent kan zien. Vanuit de mondingen van de Rijn voer men westwaartsL tot Kent in zicht kwam. Dan pas stak men over naar Britannia; vanuit de mond van de Seine moest men ongeveer een zelfde afstand in oostelijkeL richting afleggen voordat Kent zichtbaar werd).
oriëntatie in tekst IV,3,4 De Jura bevindt zich in het gebied van de Sequani, het markeert de grens tussen de Helvetii en de Sequani. Naar het westenL, voorbij de Helvetii en de Sequani, wonen de Haedui en de Lingones, en voorbij de Mediomatrici de Leuci en een deel van de Lingones. Maar de volkeren tussen de Sequana (Seine) en de Liger (Loire) die tegen de Rhodanus (Rhône) en de Arar (Saône) wonen grenzen aan de noordzijdeL aan de Allobrogen en het volk rond Lugdunum.
oriëntatie in tekst IV,3,5 Ten westenL van de Treveri en de Nervii wonen de Senones en de Remi, en verder weg de Atrebatii en de Eburones, en na de Menapii wonen, aan de zee tot aan de monding van de Sequana (Seine), de Morini, de Bellovaci, de Ambiani, de Suessiones en de Caleti. Zowel het land van de Morini als dat van de Atrebatii en de Eburones lijkt op dat van de Menapii; want een groot deel ervan is bos dat Arduenna (Ardennen) wordt genoemd.
oriëntatie in tekst IV,4,2 Germanië (ten westenL van de Rijn) ligt meer naar het noordenL, maar rekening houdend met de verschillen tussen noordL en zuidL lijken de verschillende streken (van Gallia) in meerdere opzichten op elkaar. De volkeren die noordelijkerL en langs de oceaankust wonen zijn het krijgslustigst (in L-oriëntatie ligt de oceaankust in het noorden).
oriëntatie in tekst IV,4,3 Zelfs in de noordelijksteL delen van Gallia, fokken de Romeinen schapen die een fijne wol leveren.
oriëntatie in tekst IV,4,5 De noordelijksteL volken van de Galliërs hebben de barbaarse gewoonte om bij het verlaten van het slagveld de hoofden van hun vijanden aan de nek van hun paard te hangen.
oriëntatie in tekst IV,5,1 De langste zijde van Britannia komt ongeveer overeen met de lengte van Gallia tussen de monden van de Renus (Rijn) en het noordelijkeL einde van de Pyreneeën. Dat geldt ook voor de afstand tussen het meest oostelijkeL punt, Kent, dat tegenover de monden van de Renus (Rijn) ligt (zie bij IV,3,3), en het meest westelijkeL punt van het eiland (Britannia) die tegenover de Pyreneeën van Aquitanië ligt.
oriëntatie in tekst IV,5,4 Evenwijdig aan Britannia strekt zich in het noordenL ervan het grote eiland Ierne (Ierland) uit.
oriëntatie in tekst IV,5,5 Van alle landen ligt Thule (Noorwegen) het verst naar het noordenR. (Hier lijkt R-oriëntatie gebruikt te zijn, zie inleiding. Misschien komt juist uit deze tekst de opvatting voort dat Thule IJsland is, want in L-oriëntatie ligt dat inderdaad het verst naar het noorden.)
oriëntatie in tekst VII,1,1 Na Iberia, Keltica en Italia strekken de overige delen van Europa zich uit naar het oostenL, van de Renus (Rijn) tot de Tanaïs (Don) en haar mond in het meer Maeotis (Zee van Azov). En ook naar de landen tussen de Adriatische Zee en de streken linksL (απιστερός) van de Pontische zee (Zwarte Zee) die begrensd worden door de Ister (Donau) en zich naar het zuidenL toe uitstrekken naar Griekenland en de Propontis (Zee van Marmara). De Ister (Donau) is de langste rivier die het hele hier bedoelde deel van Europa in tweeën splitst. Vanaf haar bron stroomt ze naar het zuidenL en dan in een rechte lijn van het westenL naar het oostenL in de richting van de Pontus (Zwarte Zee). Ze ontspringt in het westenL bij de grens van Germania en eindigt bij de Pontus (Zwarte Zee), waarbij ze naar het noordenL buigt. De Illyrische (Albanië) en Thracische (Bulgarije) volkeren en degenen die zich daarmee vermengd hebben wonen tot aan Griekenland ten zuidenL van de Ister (Donau).
oriëntatie in tekst VII,1,2 De landen voorbij de Renus (Rijn) die direct volgen op die van de Kelti neigen naar het oostenL en worden bewoond door Germanen.
oriëntatie in tekst VII,1,3 De westelijkeL zijde van het Germaanse land voorbij de Renus (Rijn) strekt zich ongeveer uit vanaf de bron van de rivier tot aan haar uitmonding. Tussen de Renus (Rijn) en de Albis (Elbe), die beide evenwijdig naar de oceaan stromen, zijn andere bevaarbare rivieren die eveneens van zuidL naar noordL stromen, want het land helt naar het zuidenL en vormt daar een gebergte dat met de Alpen verbonden is. En dat loopt naar het oostenL alsof het werkelijk de Alpen betreft.
oriëntatie in tekst VII,1,5 Tussen de bronnen van de Renus (Rijn) en de Ister (Donau) bevindt zich een meer (Bodensee). Het ligt ten zuidenL van de bronnen van de Ister (Donau), net zoals het Hercynische woud (bestaat niet meer).
oriëntatie in tekst VII,2,4 Vanaf de monden van de Renus (Rijn) wonen langs de noordLzijde van de oceaan tot aan de Albis (Elbe) Germanen, zoals de Sugambri en de Cimbri. De gebieden voorbij de Albis (Elbe) zijn ons onbekend want niemand van ons maakte ooit een oostLwaartse reis vandaar tot aan de mond van de Kaspische zee. Maar het is wel bekend dat degene die op die manier naar het oostenL zou reizen terecht zou komen in de landen ten noordenL van de Pontus (Zwarte Zee). Maar het is moeilijk te zeggen of er daar langs de oceaan voorbij de oostelijksteL Germanen andere volkeren zijn en of het land daar vanwege de koude misschien onbewoonbaar is. Over de volkeren die ten noordenL van de Pontus (Zwarte Zee) wonen is ons niets bekend.