Van de Grieken en Romeinen met hun betrekkelijk moderne wereldbeeld stappen we even over in de duistere middeleeuwen. Ergens in het begin van de zesde eeuw gaat de beschaving van Europa ten onder en valt haar bevolking in technisch en geestelijk opzicht minstens duizend jaar terug in het verleden. Wat dan (6e eeuw) opkomt is het wereldbeeld van Kosmas Indikopleustes, dat zo mogelijk nog primitiever is dan de oudste Babylonische en Egyptische voorstellingen die we kennen. De onvoorstelbare wereld van Kosmas is in afbeelding H7.1.1. te zien.
Afbeelding H7.1.1.
De bewoonbare aarde is een rechthoek omgeven door een oceaan. De gebieden voorbij de oceaan zijn voor mensen niet bereikbaar. Eén van die gebieden is het aardse paradijs, waaruit volgens het bijbelboek Genesis (2,10-14) vier rivieren stromen: Pison, Gihon, Tigris en Eufraat. Nadat deze rivieren in de oceaan zijn gestroomd vermengen ze zich daar niet mee, maar behouden hun loop1. De Tigris en Eufraat stromen ondergronds tot waar zij in Azië weer opnieuw lijken te ontspringen. De Pison wordt op dezelfde manier de Ganges en de Gihon de Nijl. Ergens in het noorden ligt een enorme berg waaromheen de zon en de maan draaien. De schaduw die de berg werpt veroorzaakt de nachtelijke duisternis. Natuurwetten kent deze wereld niet. Er is maar één wet, en dat is de onbegrijpelijke wil van God. Dat dit wereldbeeld grote aanhang verwierf blijk uit o.a. het Italiaanse woord voor ‘noord’, tramontana, dat ‘over de berg’ (aan de andere zijde van de berg) betekent2. In het werk van de Anonieme Kosmograaf van Ravenna (9e eeuw3) valt sterke twijfel aan de berg in het noorden te bespeuren. De Kosmograaf gelooft liever dat de zon ‘s avonds in de oceaan zinkt, ’s nachts door de onderaardse wateren naar het oosten reist en ’s ochtends weer uit de zee oprijst. Door Gods wil wordt de zon in het water niet gedoofd. Maar het water wordt er wel door verwarmd. Dat bronnen in de winter warmer zijn dan ’s zomers komt voort uit het feit dat de zon ’s winters korter op is en langer door de onderaardse wateren reist. Dit wereldbeeld heeft zich in christelijke kringen tot in de late middeleeuwen kunnen handhaven.
Waar de Kosmograaf zijn gegevens aan heeft ontleend is onduidelijk. Vaak wordt aangenomen dat het een document was dat veel overeenkomsten had met de Peutinger-kaart. Zelf suggereert hij dat hij uit veel documenten putte en hij noemt daarbij namen als Castorius, Lolianus, Arbitio, Athanarid, Eldebald en Macomir. De naam Castorius komt er zo vaak in voor dat men wel gedacht heeft dat die persoon de samensteller van de Peutinger-kaart was. Zo heeft Conrad Miller in 1887 voor die ‘kaart’ de tegenwoordig onjuist geachte naam “Kaart van Castorius” geïntroduceerd.
Hoe de Kosmograaf te werk is gegaan is evenmin duidelijk. Waarschijnlijk is dat ten dele te wijten aan kopiisten, die soms scheidingen in de tekst aanbrachten waar ze niet hoorden of stukken tekst verplaatsten. Op de routes van de Cosmographia ontbreekt niet zelden het begin- en/of eindpunt, en de namen van de stations verschillen nogal eens van die in de andere bronnen. Veel namen geven de indruk verhaspeld te zijn. De routes van Gallia staan alle in het derde boek van de Cosmographia en zijn hier aangegeven met het paragraafnummer en het volgnummer dat ze daarin gekregen hebben. Zo heeft bijvoorbeeld de route van Genève naar Arles nummer KR26.13, de dertiende route uit de zesentwintigste paragraaf (van boek 3). Vergeefs zal men in het werk van de Kosmograaf zoeken naar route KR27.0, die echter wel in deze gids voorkomt. De oorzaak daarvan is dat de routes KR27.1 en KR27.2 plaatsen bevatten die daar niet thuishoren. Deze plaatsen zijn hier samengevoegd in de route KR27.0.
Plaatsen ontleend aan KR27.1 richting Valence → Gap | en KR27.2 richting Gap → Valence | ||
Bocconi | Die | Luco | Luc-en-Diois |
Forantes | Beaurières | Bococilon | Die |
Gemina | la Beaume | Auguston | Aouste-sur-Sye |
Bapinco | Gap |
geven samen route KR27.0 (= VaGa)
Valentia | Valence | |
Auguston | Aouste-sur-Sye | uit KR27.2 |
Bococilon / Bocconi | Die | uit KR27.2 / KR27.1 |
Luco | Luc-en-Diois | uit KR27.2 |
Forantes | Beaurières | uit KR27.1 |
Gemina | la Beaume | uit KR27.1 |
Bapinco | Gap | uit KR27.1 |
In dit voorbeeld is ook te zien dat de Kosmograaf zich niet bewust was van de regel dat een plaats maar één keer voor mag komen. Hij geeft de stad Die zelfs twee verschillende namen, Bocconi en Bococilon, zodat men zou kunnen denken dat het ook om twee verschillende plaatsen gaat. De routes van de Kosmograaf zijn dermate verwarrend en onduidelijk dat overwogen is om ze niet in deze gids op te nemen. Anderzijds vertellen ze een paar dingen die het beeld van Gallia kunnen aanvullen. Zo zijn de routes van de Kosmograaf langs de rivieren van Gallia opmerkenswaardig.
Waarom komen er in de Romeinse Reisgidsen geen routes over rivieren voor? Terwijl de rivieren vroeger toch waar maar mogelijk voor transport van mensen en materialen werden gebruikt. Zo reisde Thomas Platter junior in 1595 vanaf Seyssel over de Rhône naar Lyon4. Tegenwoordig wordt dat deel van de Rhône niet als bevaarbaar beschouwd en geldt de rivier pas vanáf Lyon als geschikt voor scheepvaart. Vlotten en kleine bootjes tellen nu niet meer mee als het om de bevaarbaarheid van rivieren gaat, maar eeuwen geleden zal men op dat punt andere opvattingen gehad hebben. De veranderde opvattingen over bevaarbaarheid zijn ook af te lezen aan de bootreis van Thomas tussen Toulouse en Bordeaux5. In zijn tijd vond men de Garonne vanaf Toulouse bevaarbaar. Tegenwoordig gaat de scheepvaart vandaar over het Canal latèral á la Garonne om pas kort voor Langon, dus al aardig in de buurt van Bordeaux, werkelijk in de rivier uit te komen. Dat het karakter van de Garonne hier verandert blijkt trouwens ook wel uit het reisverslag van Thomas. De boot waarmee hij uit Toulouse was gekomen ging niet verder dan het dorp Béguey, ten noordwesten van Langon: “Daar hebben we volgens afspraak in Toulouse afscheid genomen van onze schipper, die ons op zijn kosten een ander schip bezorgde omdat het zijne te licht was.”6
Afbeelding H7.1.2. We kunnen gerust aannemen dat de rivieren ook voor de Romeinen een grote rol speelden in het transport van goederen en mensen. De Romein die van Bazel naar Katwijk aan Zee wilde, kon kiezen uit de hele reis meedrijven met de Rijn of 800 km over landwegen afleggen. De stations die de reisgidsen langs de rivier opsommen, waren ongetwijfeld de meest geschikte plaatsen om de nacht door te brengen, maar werden de afstanden ertussen altijd te voet, te paard of met een wagen afgelegd?
Er zijn aanwijzingen dat dat niet altijd het geval was. Nemen we een stuk van de route tussen Bingen en Straatsburg. Op de Peutinger-kaart en in het Routeboek van Antoninus staan onder andere genoemd: Borbetomagus – Noviomagus – Tabernis. Men interpreteert dat als Worms – Spiers – Rheinzabern en de afstanden die de genoemde bronnen tussen deze plaatsen vermelden laten zien dat het steeds om de kortste weg over land gaat. De kronkels van de rivier werden niet gevolgd.
Maar de Kosmograaf van Ravenna beschrijft de route anders: Gormetia – Altripe – Sphira – Porza (KR26.3), tegenwoordig Worms – Altrip – Spiers – Neupotz7. Wie de kortste weg van Worms naar Spiers wil nemen moet niet over Altrip gaan. Rheinzabern ligt niet aan de rivier, maar aan de Erlenbach. Neupotz ligt op dezelfde hoogte, maar wel direct aan de Rijn. Hier zijn trouwens de oudste hoefijzers van Duitsland gevonden, gedateerd op het jaar 294. Waar de oudere bronnen in dit geval duidelijk een landweg beschrijven lijkt de Kosmograaf van Ravenna aanlegplaatsen langs de rivier te bedoelen.
Ook bij zijn Loire-route moet men zich afvragen of hem hier niet een reis over water voor ogen stond. Waarschijnlijk begon die tocht in Feurs, dat hij elders (KR26.13) Scatianorum noemt (hij vergeet nogal eens om begin- en/of eindpunt van een route te vermelden). Na Feurs volgen dan: Balidas (Balbigny), Martialis (Marcigny), Arigilia (Gilly-sur-Loire), Dizezeia (Decize), Inibernis (Nevers), Heliodorum (la Charité-sur-Loire), Arculla (Arcole), Aurelianis (Orléans), Blezis (Blois), Bodonias (Amboise?) en Toronis (Tours). Of de rivier ook werkelijk over dit hele tracé bevaarbaar was blijft een vraag.
Tegenwoordig wordt de gehele Loire tot aan Nantes onbevaarbaar geacht. Vanaf Briare wordt ze stroomopwaarts vergezeld door het Canal latèral á la Loire dat naar het noorden toe via het Canal de Briaire en het Canal du Loing in verbinding staat met de Seine. Aan de andere kant eindigt het Canal latèral bij Digoin. Na Digoin kan de Loire zuidelijker nog gevolgd worden over het Canal de Roanne à Digoin. Tussen Roanne en Feurs zal alleen nog met kleine boten op de Loire gevaren kunnen worden. In welke mate sinds de oudheid ontbossing en een ander peil van de zeespiegel invloed hebben gehad op de bevaarbaarheid van de rivier is onbekend. Misschien was Feurs (Forum Segusiavorum) een belangrijke marktplaats vanwege de mogelijkheid van transport over de Loire.
Het lijkt wel alsof alle routes die de Kosmograaf in Francia Rhenensis beschrijft over rivieren gaan. In ieder geval lijkt dat op te gaan voor zijn routes over de Moezel (afbeelding H7.1.3) en de Maas. De eerstgenoemde loopt van Toul naar Koblenz: Tulla (Toul), Scarbona (Dieulouard), Mecusa (Metz), Gaunia (Gewan bij Wormeldange), Treoris (Trier), Nobia (Neumagen), Princastellum (Bernkastel), Cardena (Karden) en Conbulantia (Koblenz). Naar moderne maatstaven is de Moezel niet bevaarbaar. De Algemene Winkler Prins is er kort over: “Door de bochtigheid en het onstabiele waterpeil is de rivier niet geschikt voor scheepvaart, vandaar dat grote delen zijn gekanaliseerd.” Afbeelding H7.1.3. Door diezelfde bochtigheid is het onbegonnen werk om de rivier langs de oevers te volgen. Wie zonder boot vanaf de Rijn richting Trier wilde koos waarschijnlijk de weg vanaf Bingen, zoals de Peutinger-kaart aangeeft en zoals ook door de dichter Ausonius (ca. 310-395) is beschreven in zijn ‘Lied van de Moezel’8.
De route over de Maas is door de Kosmograaf niet erg helder beschreven en behoeft dus wat commentaar. De ons overgeleverde versie ziet er als volgt uit: Nasaga – Dionantis – Oin – Namon – Neonsigo – Trega. Algemeen wordt aangenomen dat de namen Oin en Namon verwisseld zijn. Bovendien is hier waarschijnlijk, zoals op meer routes van de Kosmograaf, het beginstation weggelaten. Wellicht is dat de plaats die op de Peutinger-kaart Mose heet (PK23A). Verder is het niet zeker welke plaats met Nasaga bedoeld wordt. Vanwege de vele overeenkomende letters wordt het wel gelijkgesteld aan Nassogne, maar dat ligt niet aan de Maas en voor deze route zelfs geheel buiten de rede. Nassogne wordt wel Nassogne la Romaine genoemd en in verband gebracht met een route van Bavay naar Trier. In 372 zou keizer Valentinianus I in ‘Villa Nassonia’ geweest zijn en deze villa zou dan gelijkgesteld mogen worden aan Nassogne. Bij pogingen om met behulp van het internet hierover meer inlichtingen te verzamelen komt men op nieuwsblad.be de volgende zin tegen: “Van de Romeinen die in 372 Nassogne aandeden, is er geen spoor meer terug te vinden...”9. Voor de veronderstelde route Bavay-Trier geldt hetzelfde. Vanaf een kunstmaan lijkt een weg van Bavay naar Trier via Nassogne best wel logisch (zie afbeelding H7.1.4), maar bij het raadplegen van een topografische kaart is niet te begrijpen waarom iemand tussen Bavay en Trier langs Nassogne zou gaan. Aangenomen dat de Kosmograaf hier een vaarroute over de Maas beschreef, dan zal Nasaga langs de Maas gelegen hebben. Een gok is Vireux, waar op beide Maasoevers (Vireux-Molhain en Vireux-Wallerand) sporen uit de Romeinse tijd gevonden zijn.
Afbeelding H7.1.4. De route zou dan de vaarweg tussen Mouzon (Mose) en Maastricht (Trega) beschrijven: Nasaga (Vireux) – Dionantis (Dinant) – Namon (Namen) – Oin (Huy) – Neonsigo (Luik) – Trega (Maastricht). Voor mensen die van Reims naar Keulen wilden was deze vaarweg van groot nut. Hij bespaarde enerzijds de lange omweg via Bavay en anderzijds de gevaarlijke tocht door de Ardennen. De weg over land werd zo beperkt tot de wegen tussen Reims en Mouzon, en tussen Maastricht en Keulen. Naar moderne maatstaven is de Maas vanaf Sedan bevaarbaar. In de oudheid zal de bevaarbaarheid dan zeker ook wel vanaf Mouzon gegolden hebben, dat 15 km ten zuidoosten van Sedan ligt. Of Maas tussen Mouzon en Maastricht altijd bevaarbaar was moet men zich afvragen. De rivier zal zonder sluizen een heel ander karakter hebben gehad.
De afbeeldingen H7.1.5 en H7.1.6, waarop de Gallische routes van de Kosmograaf van Ravenna op topografische kaartjes zijn weergegeven, zijn vanwege hun omvang als bijlagen opgenomen: noordelijke routes* en zuidelijke routes*.
Er is in het werk van de Kosmograaf van Ravenna (boek 5) ook een rondvaart (periplus) door de Middellandse Zee opgenomen. Hieruit kan de route KM afgeleid worden, die de Gallische kustplaatsen beschrijft. Deze route komt overeen met de routes GG80 en GG81 uit het werk van Guido. Omdat dit de enige gegevens van Guido zijn die iets met Gallia te maken hebben zullen ze niet apart behandeld worden, maar hier bij de ‘periplus’ worden ondergebracht. Met deze route is iets vreemds aan de hand. Alle plaatsen tussen Nîmes en Béziers liggen uit volgorde en er zijn vlak vóór Béziers vier plaatsen tussengevoegd die waarschijnlijk elders in Gallia thuishoren. Ook op KR28.3 komen deze plaatsen voor:
KM: | Aquae Converantia | KR28.3: | Agae Convenarum | GG80: | Aque Convenantia |
Burret | Burrea | Burret | |||
Buget | Abate | Bugheth | |||
Rusino | Rusino | Rusinum |
Misschien wordt met de eerste plaats Aquae Convenarum bedoeld. Dat is Bagnères-de-Bigorre, ver van de kust in de Pyreneeën. De andere drie plaatsen zijn een raadsel. Net zoals het feit dat Buget in Abate kan veranderen. Er zijn bij de Kosmograaf meer onbegrijpelijke routes. Zoals KR41.2D: Aguisla –Vestianum – Sacer – Sacerons. Of KR40.3 vanaf Toulouse: Tholosa – Luci – Cantilia – Langlo – Blivida – Bagaridon. Voor die routes zijn in deze gids geen oplossingen te vinden.
Afbeelding H7.2.1. Er zijn trouwens langs het Gallische deel van de Periplus meer plaatsen die niet bevaren kunnen worden, omdat het geen kustplaatsen zijn. Het kaartje toont de gegevens van de Kosmograaf van Ravenna en van Guido.
Periplus | Guido | ||
a. | Micalo colonia Diceorum | Nicalon Colonia | Cagnes-sur-Mer |
b. | Antipolis | Antibes | |
c. | Orea | Mandelieu | |
d. | Foro Iulii | Fréjus | |
e. | Patavi | Candumy | |
f. | Carbarium | Brignoles | |
g. | Tegulitia (Tegulicia) | Tegulicia | la Grande Pugère |
h. | Aquis Sextis | Aquis Sextis | Aix-en-Provence |
i. | Massilia | Masculia | Marseille |
j. | Calcaria Solarianum | Calcaria Solarium | les Pennes-Mirabeau |
k. | Visensimum | Vicesimum | la Mède |
l. | Colonia Maritima | Coloniam maritimam | Martigues |
m. | Fossis Marianis | Fossis Marianis | Fos-sur-Mer |
n. | Nemausus | Nemaus | Nîmes |
o. | Megalona (Sextantione) | Mediolana (Sextantiona) | Castelnau-le-Lez |
p. | Agate (Latara) | Agate (Latera) | Lattes |
q. | Calum (Megalona) | Calum (Mediolana) | Île de Maguelone |
r. | Latara (Calum) | Latera (Calum) | Balaruc-les-Bains |
s. | Sextantione (Agate) | Sextantiona (Agate) | Agde |
t. | Beterris | Uterris | Béziers |
u. | Narbone | Narbone/Narbona | Narbonne |
v. | Combusta | Cobusta | ? |
w. | Ruscinone | Château-Roussillon | |
x. | Perurinova | Perpignan | |
y. | Aquae calidae | Aque Calide | Bains du Boulou |
z. | Pyreneum | Col du Perthus |
Op het eerste gezicht lijkt de route van Guido gewoon een kopie van de Periplus, maar behalve dat hij aan het begin vijf namen heeft weggelaten noemt hij aan het einde in plaats van Ruscinone (Château-Roussillon) de stad Perpignan, die verder nergens in de Romeinse Reisgidsen voorkomt. De naam, Peruri-nova, suggereert dan ook iets nieuws. Was het misschien Perusianova, gesticht door inwoners van Perugia? Op het kaartje is Perpignan links van de route getekend, naast Château-Roussillon. Verder heeft Guido nog een paar vreemde afwijkingen: Masculia in plaats van Massilia, Mediolana in plaats van Megalona en Uterris in plaats van Beterris. Tussen Nîmes en Béziers zijn vijf plaatsnamen flink door elkaar geschud (en daarna zijn er nog vier toegevoegd, zie tekst H7.1). De namen tussen haakjes staan op de juiste plaats. Merkwaardig is dat alle andere bronnen tussen Castelnau-le-Lez en Béziers een heel andere route noemen: Sextantione – Foro Domiti – Frontiana – Cesserone – Beterris, dat is Castelnau-le-Lez – Montbazin – Château de Font Mars – St.-Thibéry – Béziers. Dat lijkt de ‘normale’ weg te zijn. Op een topografische kaart is over de hier genoemde alternatieve plaatsen dan ook geen handige route te ontdekken. Misschien was er in de tijd van de Kosmograaf en Guido (vroege middeleeuwen) een speciale reden om de door hen genoemde plaatsen aan te doen. Dat in hun geschriften precies de plaatsen van dit traject uit volgorde liggen zegt misschien iets. Het is alleen niet duidelijk wát het zegt. Bij dit door elkaar geschudde reeksje worden ook de eerdergenoemde vier plaatsen vermeld die niet thuis te brengen zijn. Het is in ieder geval duidelijk dat er bij het kopiëren van de plaatsen tussen Castelnau-le-Lez en Béziers hele rare dingen zijn gebeurd.
De open cirkeltjes op het kaartje zijn de stations die in de Periplus niet genoemd worden, maar die bekend zijn van de andere bronnen. De plaats Patavi heet op de Peutinger-kaart Matavone en in het Routeboek van Antoninus Matavonia. De identificatie van een aantal plaatsen is onzeker. In de andere bronnen zijn dit gewoon landroutes en hebben ze niets met een ‘omvaart’ te maken. Maguelone ligt al eeuwen lang op een eilandje – Île de Maguelone – maar of dat in de oudheid ook het geval was is niet bekend. Er is in de loop der eeuwen wel wat aan de zeespiegel en dus ook aan deze kust veranderd.
Twee andere bronnen gaan waarschijnlijk wel uit van een reis per boot. Het zijn een opsomming door Pomponius Mela (Chorographia II.74-84)10 en het laatste onderdeel van het Itinerarium Maritimum, dat in deze gids Route van de havens wordt genoemd, en dat de havens en ankerplaatsen tussen Rome en Arles beschrijft11. In de laatstgenoemde bron staan weliswaar ook afstanden, maar die zijn hier buiten beschouwing gelaten. Men was niet is staat om de afstand over water nauwkeurig te meten en wij zijn evenmin in staat om te bepalen hoe men precies wilde varen, dus controle op correctheid van de cijfers heeft geen zin. Hier wordt dan ook alleen aandacht geschonken aan de plaatsnamen. De interpretatie van deze route is eigenlijk niet veel meer dan giswerk. Van de meeste haltes wordt de aard vermeld: haven (portus), eiland (insula), strand (plagia), baai (sinus) en ankerplaats (positio).
Afbeelding H7.3.1. De nummers op de afbeelding vormen samen met die van afbeelding H7.3.2. een doorlopende reeks van dertig nederzettingen, maar op beide afbeeldingen ontbreken er een aantal die op de andere wel voorkomen. Als het een eiland, baai, rivier, zeeinham, fort, heuvel of meer betreft is er geen nummer aangegeven. Aan de oostkant begint de reeks bij de Var en aan de westkant eindigt de Gallische kust bij Cap Cerbère, waar nu de grens tussen Frankrijk en Spanje ligt. Aan de Atlantische kant van de Pyreneeën noemt Ptolemaeus Kaap Oeasso (zie de afbeeldingen H4.3.3 en H4.3.4). Daarmee bedoelde hij waarschijnlijk Cabo Higuer, die op de toeristenkaart 1:100.000 Cap du Figuier genoemd wordt. Een figuier is een vijgeboom en een higuer zou dat ook kunnen zijn, ware het niet dat een vijgeboom in het Spaans vrouwelijk is: higuera. Maar we zitten daar in Baskisch gebied, dus misschien heeft dat er iets mee te maken. Tegenwoordig loopt de grens tussen Hendaye en Irún door de stroomdraad van de Bidassoa.
Terug naar de Middellandse Zee en de route van de havens. Die gaat niet verder dan Arles, omdat de hele kust van de Rhône tot aan Collioure, in de buurt van de Spaanse grens, voorheen geen haven van betekenis had. Dat was zo in de tijd van Thomas Platter en dat zal in de oudheid niet anders zijn geweest. Na Nice noemt het Itinerarium Maritimum (nummer 1 is te vinden op afbeelding H7.3.2, de nummers die op H7.3.1 en H7.3.2 gelijk zijn geven dezelfde plaatsen aan):
2. | Antipoli portus | Antibes |
Lero et Lerino insulae | Iles de Lerins | |
3. | Foro Iuli portus | Fréjus |
Sinus Sambracitanus plagia | aan de Golfe de Saint-Tropez | |
5. | Heraclia Caccabaria portus | Cavalaire-sur-Mer |
6. | Alconis | Cavalière |
7. | Pomponianis portus | l’Almanarre bij Hyères |
8. | Telone Martio portus | Toulon |
9. | Taurento portus | le Brusc |
10. | Carsicis portus | la Madrague |
11. | Citarista portus | Ceyreste / la Ciotat |
12. | Hemines positio | Cassis |
13. | Inmadras positio | Île Maire |
14. | Masilia Grecorum portus | haven van Marseille |
15. | Incaro positio | Carry-le-Rouet |
16. | Dilis positio | Carro |
18. | Fossis Marianis portus | Fos-sur-Mer |
fluvius Rhodanus | Rhône | |
19. | Arelatum | Arles |
Voor diverse namen zullen in andere boeken of op het internet andere identificaties te vinden zijn. Die zijn dan het resultaat van dezelfde methode die hier is toegepast: gissen. Daarbij is geprobeerd om de volgorde van oost naar west te handhaven en de plaatsen een beetje over de kust te verdelen.
Afbeelding H7.3.2.Pomponius Mela beschrijft wel de hele Zuid-Franse kust, maar ook bij hem zijn er tussen de Rhône en de Spaanse kust geen havens te vinden, behalve dan Port Vendres, dat tegen Collioure aan ligt. Ptolemaeus noemt Collioure niet, maar wel Aphrodisium: de tempel van de godin Aphrodite. De Romeinse naam van deze godin was Venus, vandaar de naam van de haven, Port Vendres = de haven van Venus. Mela beschrijft de kust als volgt:
– | Varum (rivier) | Var | 21. | Mesua (heuvel) | Mont St.-Clair |
1. | Deciates | Cagnes-sur-Mer | – | Arauris (rivier) | Hérault |
2. | Antipolis | Antibes | 22. | Agatha | Agde |
3. | Forum Iuli | Fréjus | 23. | Beterrae | Béziers |
4. | Athenopolis | St.-Tropez | – | Orbis (rivier) | Orb |
7. | Olbia | l’Almanarre bij Hyères | – | Atax (rivier) | Aude |
9. | Tauroïs | le Brusc | 24. | Narbo | Narbonne |
11. | Citharistes | Ceyreste / la Ciotat | – | Rusbraesus (meer) | Étang de Vendres |
– | Lacydon | haven van Marseille | 25. | Leucata | Leucate |
14. | Massilia | Marseille | 26. | Salsula | Salses-le-Château |
17. | Avaticorum | – | Telis (rivier) | Têt | |
Maritima | Martigues | – | Ticis (rivier) | Tech | |
18. | Fossa Mariana | Fos-sur-Mer | 27. | Ruscino | Château-Roussillon |
– | Rhodanus (rivier) | Rhône | 28. | Eliberrae | Elne |
– | Ledum (rivier) | Lez | 29. | Portus Veneris | Port Vendres |
20. | Latara (fort) | Lattes | 30. | Cervaria | Cerbère |
Olbia is gelijkgesteld aan Pomponianis portus en er is onderscheid gemaakt tussen de haven van Marseille (Lacydon) en de plaats zelf (Massilia). De heuvel Mesua slaat waarschijnlijk op de Mont St.-Clair bij Sète. De naam echter is die van Mèze, dat aan de noordkant van het Bassin de Thau ligt en in de oudheid een belangrijke haven was. Pomponius Mela heeft het over een door water omringde heuvel, die slechts via een dam te bereiken is. Dit moet dezelfde heuvel zijn als de door Ptolemaeus genoemde berg Setius (= Mont St.-Clair, zie afbeelding H4.3.3.), die in de oudheid, en mogelijk ook nog in de tijd van Thomas Platter, geheel door water omringd was en slechts via een dam vanaf Balaruc-les-Bains bereikbaar.
Alle keren dat Thomas Platter naar de berg gaat vaart hij echter vanaf Balaruc. Mogelijk is de zeespiegel hier sinds het begin van onze jaartelling variabel geweest. Na één van zijn bezoeken aan Balaruc vertelt Thomas Platter het volgende:
“Daarna, na het middageten, hebben we plaatsgenomen in een boot, die hier een barque wordt genoemd; bijna een vol uur zijn we in rechte lijn het meer overgestoken, van Balaruc tot de berg van Sète, de piek van Sète. Daar zijn we aan land gegaan en direct op ons gemak aan het beklimmen van de berg begonnen (die in het Latijn ook Caput Ceti of Mons Setius heet, kortom Kaap van Sète, wat in het Duits kan worden vertaald met Walfischkopf).
Onderweg vonden we enorm veel rozemarijn, tijm, lavendel en aardbeibomen, dat zijn bomen met rode vruchten die op grote aardbeien lijken. Verder nog veel mooie, uiterst merkwaardige planten uit de Languedoc, in het bijzonder de Alypum montis Ceti, een kruid met blauwe bloemen. Het ontleent zijn naam aan de gelijknamige berg, want het groeit slechts daar. Na een halfuur klimmen hadden we de top van de Mons Cetius bereikt. Vanaf deze bergtop kijk je heel ver uit over het land. En aan de andere kant [naar het zuiden toe] reikt je blik heel ver over de zee, die zo hoog is dat het lijkt of je een berg ziet. We zijn aan de zeekant naar beneden gegaan. Zo ver de berg zich uitstrekt, tot de kust, verrijzen er enorme rotsen. Van tijd tot tijd waren er Turkse schepen te zien. Maar ze kunnen de kust niet aandoen om de eenvoudige reden dat er geen haven is. Dat vertelde ons een wachtpost die op de berg in een huisje stond. Al zo'n vijf jaar geleden is de provoost Augier in naam van de grootofficier [Montmorency] op de berg van Sète begonnen aan de bouw van een stad, die Monmorenciettél moet heten. Hij is ook van plan de berg in tweeën te splijten om een zeehaven tot het meer te kunnen aanleggen. Als dit lukt, ontstaat er beslist een machtige handelsstad, want de Languedoc heeft tot dusver geen enkele echte zeehaven. Daarom kan er van Collioure tot Marseille, een afstand van veertig mijl, geen enkel groot schip aanleggen. Er kunnen hooguit een paar kleine scheepjes afmeren.”
Blijkens onze bronnen was de situatie in de Romeinse tijd niet anders. Wel worden na Marseille (nr. 14) nog Fos-sur-Mer (nr. 18) en Arles (nr. 19) genoemd, maar die zullen alleen voor kleinere schepen bereikbaar zijn geweest. Tussen de Rhône en Collioure of Port Vendres (nr. 27) zullen geen havens van betekenis zijn geweest. Vandaar dat het Itinerarium Maritimum (afbeelding H7.3.1.) bij Arles ophoudt.