PK44: Gallische mijlen | opgegeven | gemeten | route | ||
afstand | afstand | ||||
Casaroduno | Tours | ToOr | |||
Cenabo | Orléans | li | xlvi |
KR26.8 | opgegeven | gemeten | route | ||
afstand | afstand | ||||
Aurelianis | Orléans | ToOr | |||
n. Blezis | Blois | xxiii | |||
m. Bodonias | Amboise | xiiii | |||
Toronis | Tours | viiii |
De afstand op de Peutinger-kaart lijkt vijf mijl te groot. Bij het optellen van afstanden is wellicht ergens V te veel gerekend. Blois ligt precies halverwege de route Tours - Orléans. Bij het meten van de afstanden is er van uit gegaan dat de Romeinen tussen Chouzy-sur-Cisse en Pocé-sur-Cisse niet de oever van de Loire volgden, maar de noordkant van de Cisse, die ook nu nog veel dichter bewoond is. Mogelijk hield dit verband met de onvoorspelbare natuur van de Loire. In een oud aardrijkskundeboek1 valt bijvoorbeeld te lezen
“Als waterweg is de Loire niet van groot belang, omdat zij nu eens overvloed van water heeft en wijd en zijd de landen langs haar oevers overstroomt, dan weder zulk een lagen stand bereikt, dat zij onbevaarbaar is. Het eerste geschiedt, zoo dikwijls op het centrale plateau flink regen valt. Bosschen, die èn door de boomen èn door den humusbodem de vorming van waterloopen tegenhouden, mist men hier; voorts zakt het water niet in den granietachtigen grond. Daarom worden de Cher, Indre, Creuse en Vienne soms plotseling woeste bergstromen en de waterspiegel van de Loire rijst 6 meter.”
In de beschrijving van route BoDe (Bourges - Decize) wordt ook een heftige overstroming van de Loire en de Allier vermeld.
Misschien moet het Bodonias van de Kosmograaf gelijkgesteld worden aan Amboise, waar (volgens Quid.fr) in de oudheid een brug was. Er lag in ieder geval een brug over de Loire bij la Guignière ten westen van Tours (zie de routes PoTo en MaTo) maar of er tussen die plaats en Amboise nóg een brug lag is onbekend. Er zal nabij het centrum van Tours wel een veer geweest zijn, maar wie met een wagen van Tours naar Orléans moest was waarschijnlijk verplicht om tot aan Amboise de linker oever van de rivier te volgen. Het veer komt ter sprake in de Historiën (V,49) van Gregorius van Tours, waarin verteld wordt hoe ene Leugast er met zijn gevangenen gebruik van maakte. Omdat de vertaling van Fik Meijer op dat punt onduidelijk is volgt hier die van Lewis Thorpe2:
“Meanwhile they had begun to cross the river at a point upstream trom the bridge which used to be supported on two pontoon-boats. The ferry which was carrying Leudast sank, and he would have been drowned with his companions, had he not saved himself by swimming. With God’s help the second boat, which was attached to the first and which carried the prisoners, remained afloat.”
De brug waarover hier gesproken wordt is de Romeinse brug bij la Guignière. Uit deze tekst mag blijken dat het veer in de tijd van Gregorius niet de meest gebruikte en zeker ook niet de meest veilige route was. Maar aangezien er tussen Tours en Pocé-sur-Cisse aan de noordzijde (rechterkant) van de rivier wel enig Romeins is gevonden mag aangenomen worden dat het ook mogelijk was die weg te volgen. In de routebeschrijving wordt eerst die mogelijkheid beschreven en vervolgens de hele route via Amboise.
Vanaf Amboise liep de hoofdroute in de Romeinse tijd waarschijnlijk aan de rechteroever van de rivier, hoewel op de andere oever ook Romeins gevonden is3. De Kosmograaf van Ravenna stelde zich waarschijnlijk voor dat de route per schip werd gedaan (zie tekst H7.1) en dat legde dan mogelijk in Amboise aan, net zoals het schip waarmee Thomas Platter op 27 mei 1599 over de Loire voer. Thomas kwam toen uit Tours en wandelde een stukje over de oever, want het schip moest niet alleen stroomopwaarts getrokken worden, maar had ook tegenwind4. Ruim veertig jaar eerder had zijn veel oudere halfbroer Felix de reis te paard over de linker oever van de rivier gedaan, dus aan de kant van Amboise. Op 21 maart 1557 reed Felix van Tours naar Blois en op 22 maart van Blois naar Orléans5.
Volgens Quid.fr heette Amboise in de oudheid niet Bodonias, maar Ambacia of Ambatia, was er een brug over de Loire en verving St.-Martinus (317-397) er een heidens heiligdom door een kerk. De Historiën van Gregorius van Tours vermelden (X,31) wel de kerkbouw door St.-Martinus, maar niet het heidense heiligdom. Volgens Gregorius liet St.-Martinus in meerdere dorpen kerken bouwen, waaronder Langeais, dat op de noordelijke oever van de Loire ligt (op route AnTo). Dat de noordoever steeds de meest gebruikte is geweest lijkt bevestigd te worden door een fragment uit een reisverslag uit 1819, waarin vanuit een koets tussen Blois en Tours de volgende waarnemingen worden gedaan6:
“Cette route est fort jolie, elle longue toujours la Loire et de tous côtés s’offrent des vues aussi variées qu’agréables. J’etais dans un étonnement continuel de la population excessive de la rive droite du fleuve. D’une de ces villes a l’autre, il y a le long des coteaux qui s’élèvent à un bon quart de lieue de la chaussée, une suite non interrompue de villages, de hameaux, de maisons éparses, qui paraissent former une seule ville, un pue disséminée sur les hauteurs.’
De schrijfster verbaast zich er dus over dat de rechteroever van de rivier dermate intensief bewoond wordt, dat een aaneenschakeling van dorpjes, gehuchten en losstaande huizen wel één lange stad lijkt. Ook op de toeristenkaart lijkt de noordoever dichter bewoond dan de overzijde.