bronnen en problemen
Routes

LeNi: Leiden-Roomburg – Nijmegen

PK7A: Gallische mijlen opgegeven gemeten route
afstand afstand
Matilone Leiden-Roomburg LeNi
a. Foro Adriani Voorburg vii
b. Flenio Vlaardingen xii
c. Tablis Mijnsherenland xviii viii
d. Caspingio t.o. Geertruidenberg xii
e. Grinnibus Rossum xviii
f. Ad Duodecimum Wamel vi v
Nouiomagi Nijmegen xviii xii

Deze route komt alleen voor op de Peutinger-kaart. Dat het Routeboek van Antoninus en de wereldbeschrijving van de Kosmograaf van Ravenna alleen de ten noorden daarvan gelegen limesweg beschrijven heeft misschien als oorzaak dat het hier niet om een route over land gaat, maar om een waterweg. Weliswaar zou men juist dan verwachten dat de Kosmograaf er aandacht aan had besteed, want voor andere rivieren heeft hij wel vaarroutes beschreven (zie tekst H7.1). Het is echter mogelijk, of zelfs wel waarschijnlijk, dat de onderhavige route in de tijd van de Kosmograaf niet meer bestond. In het Nederlandse stroomgebied van Waal en Maas hebben zich in de loop der eeuwen voortdurend veranderingen voorgedaan, hetgeen iemand die het landschap kent en zich die rivieren zonder dijken voorstelt niet zal verbazen.

Men moet zich de waterstaatkundige toestand van ons land in de Romeinse tijd dan ook als veel complexer voorstellen dan op het kaartje* bij deze route is voorgesteld. Daarop is bijvoorbeeld niets te zien van de Waal ten westen van Rossum, terwijl de gelijkstelling Grinnibus (Grinnes) = Rossum in combinatie met het verhaal van Tacitus (Historiën V,21) over de Batavenopstand de aanwezigheid van die rivier wel suggereert. Of het moet zo zijn dat het door hem genoemde Vada ten zuiden van de Maas lag en alléén de Germanen die Vada aanvielen de rivier in werden gedreven. Echter, het feit dat er materiaal uit de Romeinse tijd gevonden is bij Brakel, Zaltbommel, Waardenburg, Opijnen en Hurwenen doet eveneens een voorloper van de westelijke Waal vermoeden. Daar staat dan weer tegenover dat we bij Henderikx1 het volgende lezen: “De oeverafzettingen van de Beneden-Waal zijn relatief jong en worden door bodemkundigen gehouden voor post-Romeins.” Is de geschiedenis van het rivierengebied voor de vakman nog een raadsel, dan hoeft een leek er niet eens aan te beginnen. Het enige dat we zeker weten is dat het gebied tussen Rijn en Maas niet zo droog geweest kan zijn als het kaartje suggereert. Romeins materiaal bij Oud-Alblas, Giessendam en Asperen wekt het vermoeden dat de Alblas, de Giessen en de Linge er ook in te vinden waren. En de stroomgordels tussen Wijk bij Duurstede en Woerden (Henderikx kaart VII) laten zien dat we ook aan delen van de Lek, de IJssel en de Linschoten moeten denken.

Op het kaartje zijn wat van die delen gebruikt om een rivier te maken die bij Woerden in de Rijn valt. Immers, daar lag het Traiectum uit het Routeboek van Antoninus (zie route LeHe). Mogelijk stroomde de Rijn in pré-Romeinse tijd door deze beddingen. Het feit dat in ons land alle rivieren min of meer met elkaar samenhangen maakt de reconstructie van de waterlopen van een paar duizend jaar geleden niet eenvoudig. Anderzijds worden namen als Waal en Maas gebruikt voor wateren die geen samenhang hebben met de Waal en de Maas uit de Romeinse tijd. De Hollandse Waal is mogelijk een voortzetting van de Alblas. De Oude Maas heeft slechts gedeeltelijk iets te maken met de Maas uit de Romeinse tijd en van de Nieuwe Maas zegt de naam al genoeg. De Bergse Maas is zelfs pas ruim een eeuw oud, al komen delen ervan mogelijk ongeveer overeen met de Maas die door Tacitus wordt genoemd.

Tacitus (Annales II,6) beschrijft de situatie in ons land als volgt:

“...de Rijn, die onafgebroken in één bedding of slechts kleine eilanden omspoelend tot het begin van het land der Bataven stroomt, wordt van daar als in twee rivieren verdeeld en behoudt zijn naam en sterke stroom waar hij langs Germanië vloeit, totdat hij zich in de Oceaan stort, maar aan de Gallische oever is zijn loop breder en kalmer – met verandering van naam noemen de oeverbewoners hem Vahalis – weldra verwisselt hij ook die naam voor die van Maas en stort zich door zijn geweldige mond in hetzelfde deel van de Oceaan.2

Uit deze summiere beschrijving is hier de conclusie getrokken dat de Waal in de buurt van Rossum in de Maas viel, dat de Maas niet vanaf Nederhemert naar de Waal/Merwede vloeide, maar haar loop westwaarts vervolgde, misschien door het Oude Maasje ten zuiden van de Bergse Maas, dan door de Amer en de Biesbosch, door het eiland van Dordrecht en de Hoekse Waard naar de Binnen bedijkte Maas, dan verder door de Hoekse Waard naar de Oude Maas, en dat deze rivier dan een zeer grote monding vormde tussen het Brielse Meer en de Nieuwe Waterweg. Om in Leiden te geraken volgden de Romeinen de noordzijde van deze monding en voeren ergens tussen Maasdijk en Hoek van Holland het Kanaal van Corbulo in (zie Wikipedia).

Met de afstanden op deze route zijn enige problemen. De afstand van Flenio naar Tablis heeft een X te veel gekregen en de afstand van Ad Duodecimum naar Nouiomagi is zes mijl te groot. Dat is niet onmiddellijk duidelijk, want de fout zou in plaats van in de afstand ook in de naam gezeten kunnen hebben. Als Ad Duodecimum een kopieerfout was van Ad Duodevicesimum, dan hadden we inderdaad een afstand van 18 mijl moeten aannemen. Ook komt men wel de opvatting tegen dat met het getal 18 de afstand in Romeinse mijlen is bedoeld. Dat berust echter op de misvatting dat een Gallische mijl anderhalf keer zo groot is als een Romeinse (18 × 1,48 = 12 × 2,22). In werkelijkheid gaan er in twaalf Gallische mijlen twintig (en een kwart) Romeinse mijlen (20,25 × 1,48 = 12 × 2,4975). Het is gebruikelijk om voor de afstand tussen Ad Duodecimum en Grinnibus vijf mijl te noteren, maar de Peutinger-kaart heeft achter de V een gat en uitgaven van de kaart (of pogingen daartoe) uit het einde van de 16e eeuw3 hebben hier het getal VI (of cijfer 6). Op grond van de afstanden moet aangenomen worden dat de halte Caspingio ter hoogte van Geertruidenberg gelegen heeft. Aangezien er van Geertruidenberg in de Romeinse tijd niets bekend is moet tevens aangenomen worden dat de plaats ten noorden daarvan op de andere oever heeft gelegen, en dus in de St.-Elisabethsvloed van 18 november 1421 definitief is verdwenen. Twee stukken van de route zijn land geworden. Tot aan Maasdam zijn dat het eiland van Dordrecht en een deel van de Hoekse Waard, en vanaf Westmaas tot Oud Beijerland ook weer de Hoekse Waard.

Ook het stuk over het Corbulokanaal kan niet meer gevaren worden. Ergens in de omgeving van Maasdijk, tussen Oostvoorne en Naaldwijk, moet dat kanaal begonnen zijn. Het was 23 Romeinse mijlen lang (Tacitus, Annales XI. 20) en verbond de Maas met de Rijn. Het precieze verloop van het kanaal is onbekend en dus onderwerp van speculatie. De opgegeven afstand van 23 mijl (34 km) lijkt in ieder geval redelijk te kloppen. Het kanaal liep langs Voorburg (Forum Hadriani) en sloot in de buurt van Leiden-Roomburg aan op de Oude Rijn.

_________________________________________

  1. P.A. Henderikx: De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000. Hilversum 1987, p.24.
  2. Cornelius Tacitus’ Jaarboeken 1-VI uit het Latijn door Prof. Dr. C.M. Francken en Dr. J.M. Fraenkel, Zutphen 1923, p. 63.
  3. De Tabula Peutingeriana van de Vereniging van Vrienden van Museum Het Valkhof, Nijmegen 1991. Zie in het boekje met de kaart op p.5 en p.29.