IGN carte topographique TOP 100: | 58 Rodez / Mende |
64 Toulouse / Albi |
Gm | km | ||
Rodingis | Rodez | ||
a. Albigi | Albi | xxx | 75 |
Tholosa | Toulouse | xxx | 75 |
Vanuit het centrum van Rodez (Segodunum) wordt weg N2088 opgezocht en in zuidelijke richting gevolgd. Daarmee wordt tevens de kaart van Cassini gevolgd, want die toont niet weg D66 naar het zuidoosten waarmee de route een paar kilometers ingekort had kunnen worden. Mogelijk bestond die weg in de tijd van Cassini niet en dat geldt dan ook voor de Romeinse tijd. Ten westen van de weg bevinden zich bij Luc (commune Luc-la-Primaube), de ingegraven resten van een aquaduct dat water naar Rodez vervoerde. De vierbaansweg die langs Luc loopt heeft nummer N88, maar dat is op de toeristenkaart niet te zien. Bij la Primaube buigt de weg (N2088) naar het westen. Naar het oosten toe ligt Flavin, waar de sporen van een Gallo-Romeinse villa zijn gevonden. De route loopt hier echter westwaarts. Na een kleine vijf kilometer krijgt de weg nummer N88. Bij Baraqueville buigt hij naar het zuiden. De al genoemde waterleiding van Rodez begon bij Vors, ten noordoosten van Baraqueville, en liep deels ondergronds over een zeer kronkelig tracé met een lengte van 30 kilometer naar Rodez, dat hemelsbreed slechts twaalf kilometer van de bron verwijderd is.
Ruim vijf kilometer ten zuiden van Baraqueville, bij la Mothe, begint weg D58 die in zuidwestelijke richting naar Naucelle loopt. Op de kaart van Cassini is dit het laatste stuk van de route, die pas negen kilometer verderop verder gaat. Bij Naucelle zijn sporen van een Romeins gebouw gevonden: amforen en bakstenen. Ook ten zuiden van Centrès (ten zuidoosten van Naucelle, aan de overkant van de Viaur), zijn resten uit de Gallo-Romeinse periode gevonden (molenstenen, scherven van amforen, beeldje). Waarschijnlijk liep de route echter na la Mothe niet over Naucelle, maar gewoon verder over weg N88. Ter hoogte van Tauriac-de-Naucelle (ten zuidwesten van Nauriac) wordt weg N88 even verlaten en loopt de route over een lengte van ruim zeven kilometer over weg N2088. Ten westen van Laval, waar de weg een grote lus in westelijke richting maakt (onder weg N88 door), wordt de Viaur gekruist (hier vervolgt de kaart van Cassini de route), die veel verder naar het westen in de Aveyron valt.
Stroomopwaarts (dus naar het oosten toe) loopt de Viaur onder de spoorbrug door, die als bezienswaardigheid op de toeristenkaart staat (Viaduc du Viaur). Nog iets verder naar het oosten ligt St.-Just-sur-Viaur, waar de resten van Romeinse fortificaties zijn gevonden. We verlaten het departement van de Aveyron en gaan verder in dat van de Tarn. Ten zuidwesten van Tanus sluit de weg weer aan op die met nummer N88 en daarover loopt de route verder richting Carmaux. Ten zuidoosten van Carmaux werd in de Romeinse tijd koper gewonnen bij Rosières. De Romeinse aanwezigheid wordt ook vermeld bij le Garric, ten zuiden van Carmaux. De naam van het plaatsje zou zijn afgeleid van het Gallische woord garric, dat kermeseik betekent. Dat is een heesterachtige gewas (Quercus coccifera) waarop de kermesschildluis leeft. Uit de drachtige wijfjes van deze schildluis werd vroeger de kleurstof karmozijn gewonnen. Ook in Cagnac-les-Mines ten zuidwesten van le Garric is de Romeinse aanwezigheid aangetoond. De reis gaat nu door het centrum van de enige halte op deze route: Albi (Albiga). De plaats zou in de oudheid aangeduid zijn als “Civitas Albigensium”. Volgens Quid.fr blijkt het Romeinse verleden ervan uit vuilnisbelten en een begraafplaats.
Bij Puygouzon, ten zuidoosten van de stad, is Romeins aardewerk gevonden. Na Albi loopt de route verder over weg N88 naar het westen. Ten noorden van de weg, ook nog ten noorden van de Tarn, bij Castelnau-de-Lévis, zijn sporen van een villa gevonden en van een rivierhaven bij les Mirgouses. Bij Marssac-sur-Tarn steekt de weg de Tarn over. Ten zuidwesten ervan is bij Lagrave een schat van Gallische en Romeinse munten gevonden. Op de noordelijke oever van de Tarn wordt de Gallo-Romeinse aanwezigheid vermeld bij Rivières. Na Rivières buigt de weg met de Tarn mee naar het zuidwesten en loopt door Gaillac, waarvan gezegd wordt dat het in de tweede eeuw voor onze jaartelling ontstond en een rivierhaven had van waaruit de inwoners hun wijn exporteerden. Ook in Brens, aan de andere kant van de Tarn, is de Gallo-Romeinse aanwezigheid gebleken. Montans, dat ten zuidwesten van Brens aan de Tarn ligt, had al een aardewerkindustrie voor de komst van de Romeinen en ontwikkelde zich in de Romeinse tijd tot een van de belangrijkste aardewerkproducenten (terra sigillata) van Gallia. Er werden ook amforen gemaakt voor het transport van wijn.
Verderop langs de route hebben de Romeinen sporen nagelaten bij Lisle-sur-Tarn, aan de zuidkant van de rivier bij Loupiac, en daarna aan beide kanten bij Coufouleux (sporen van fortificaties) en Rabastens (Romeinse villa). Op 26 april 1599 kwam Thomas Platter vanuit het noorden aan in Lisle-sur-Tarn en legde de rest van de weg naar Toulouse ongeveer over de onderhavige route af. Thomas noemde het plaatsje ook wel Lisle-d’Albigeois. Volgens hem was het een heel klein stadje, waarvan de ommuring en de meeste huizen waren gebouwd van aarde, leem, hout en vakwerk. Dat in tegenstelling tot Rabastens, waarin de stadsmuren en de meeste huizen van baksteen waren. Ten zuidoosten van Coufouleux ligt Giroussens, waar aan de oever van de Agout in 1899 de resten van een Romeinse villa werden gevonden (beeldhouwwerk, mozaïeken). Op en langs het volgende stuk van de route zijn sporen uit de Gallo-Romeinse periode aangetroffen bij St.-Sulpice, ten zuidwesten van St.-Sulpice bij Roquesérière, en bij Garidech, dat aan de weg en aan de Girou ligt. Verderop worden dergelijke sporen nog genoemd bij l’Union en Pin-Balma, dat ten zuidoosten van Montrabé ligt. De route gaat nu verder naar het centrum van Toulouse (Tolosa).