bronnen en problemen
vak C4

MeBe: Mende – Beaucaire

IGN carte topographique TOP 100: 58 Rodez / Mende
59 Privas / Alès
66 Avignon / Montpellier

plaats van route MeBe

Gm km
Andereton Mende
Ugernon Beaucaire lxiiii 160

Vanuit het centrum van Mende (Anderitum) gaat de route zuidwaarts naar weg D25, die aanvankelijk nog Rue du Faubourg Saint-Gervais heet (naam niet op de toeristenkaart). Op de toeristenkaart is dit allemaal niet goed te volgen, want de naam “Mende” staat er met vette letters overheen gedrukt. Onder die naam komt in ieder geval weg D25 weer tevoorschijn. Die loopt aan de zuidwestkant van het vliegveld (Aérodrome de Mende-Brenoux) naar Langlade-Lanuéjols. Iets ten westen daarvan, bij Brenoux, is in 1959 een Romeins beeldhouwwerk gevonden. Verder naar het westen, nog iets voorbij St.-Bauzile, zijn bij Rouffiac vestiges romains aangetroffen. Nog verder naar het westen, bij Balsièges, heeft een Romeinse villa gelegen. Terug naar Langlade-Lanuéjols. Vandaar uit voert weg D41 in noordoostelijke richting naar Lanuéjols, waarbij op de toeristenkaart een Mausolée gallo-romain staat aangegeven. De onderhavige route gaat echter vanuit Langlade-Lanuéjols over weg D25 zuidwaarts en komt na St.-Etienne-du-Valdonnez uit op weg N106. Nog steeds loopt de route naar het zuiden, over de Col de Montmirat en volgt vanaf Le Cantonnet de Tarn in zuidoostelijke richting. De eerstvolgende plaats van betekenis is Florac. Ongeveer anderhalve kilometer ten noordwesten van het centrum bevindt zich de Romeinse Pont du Tarn (op de toeristenkaart met heel kleine lettertjes aangegeven).

Na Florac leiden er meerdere wegen in zuidelijke en zuidoostelijke richting. Zuidwaarts langs de Tarn is een grafzuil gevonden bij St.-Laurent-de-Trèves, maar verder is er in dit gebied niet veel Romeins te beleven. De route bleef waarschijnlijk ongeveer de huidige weg N106 volgen en draait na Florac dus meer in oostelijke richting en loopt langs een beek met de naam Mimente. Er volgt nu even een stuk zonder bijzonderheden, tot aan Cassagnas. Ten zuidoosten van Cassagnas bevindt zich in de Forêt Domaniale de Fontmort een berg die Mont Mars heet. Op de zuidhellingen daarvan is met een afgebroken pilaartje een “Mon.romain” aangegeven. Misschien wordt daarmee het Gallo-Romeinse gebouw bedoeld dat in Quid.fr op het fiche van St.-Martin-de-Lansuscle wordt vermeldt. Terug naar Cassagnas.

Verderop kruist de route de GR7 en gaat nu de Gardon d’Alès volgen. Meerdere riviertjes in deze streek heten Gardon (Gardon de Mialet, Gardon d’Anduze, Gardon de St.-Jean, Gardon de Ste.-Croix) die ten zuiden van Alès (een heel eind verderop langs de route) tenslotte samenstromen tot dé Gardon, ook wel zonder meer Gard genoemd. De route blijft over weg D106 lopen en de Gardon d’Alès volgen. Bij Le Collet-de-Dèze wordt in Quid.fr een ancienne voie antique vermeld, een oude antieke weg dus, met Romeinse inscripties. De eerste wat grotere plaats is La Grand-Combe. Ten zuidoosten daarvan, bij Laval-Pradel, waren Romeinse loodmijnen. Aan de noordkant van Alès, bij St.-Martin-de-Valgalgues is een Romeinse urn gevonden. Ten zuidwesten daarvan ligt het plaatsje Cendras. Op de toeristenkaart is het niet te zien. Het ligt aan de zuidkant van de plaats waar een beekje met de naam Galeizon in de Gardon d’Alès valt. Er staat “Le Puech”. In de Michelin wegatlas staat daar Cendras genoemd. Er zijn sporen van Romeinse villa’s gevonden.

Ten zuiden van Alès wordt het land lager en nemen de sporen van bewoning uit de oudheid toe. We stappen nu even van onze route af en staan stil bij de sporen tussen Alès en Nîmes, want zoals al gezegd is een aftakking van de route in die richting te verwachten. Bij Anduze, ten zuidwesten van Alès, zijn sporen uit de Late Steentijd en de Romeinse periode gevonden. Bij Thoiras (zie volgende zin) wordt een Romeinse wachttoren vermeld. Thoiras is een gehucht ten noordwesten van Anduze, maar nog ten zuiden van de Gardon de St.-Jean, waarlangs het stoomtreintje loopt naar St.-Jean-du-Gard (Train à Vapeur des Cevennes). In de Commune de Boisset-et-Gaujac, ten oosten van Anduze, zijn sporen van een Romeinse weg gevonden. Oostelijker, nog voorbij de Gardon d’Alès en de autosnelweg (N106), worden bij Vézénobres Romeinse inscripties vermeld. Het plaatsje ligt ook aan de Voie Regordane (meer daarover bij de route MeFe). Ergens tussen Vézénobres en het ten zuiden daarvan gelegen Ners liggen de pijlers van een Romeinse brug in de Gardon (Quid.fr, fiche van Ners). In Cruviers-Lascours, ten zuidoosten van Ners en ook aan de Gardon, staat een huis waarvan een muur een Romeins grafschrift draagt.

Net ten zuidoosten van Cruviers-Lascours, bij Brignon, zijn ook Romeinse resten gevonden, waaronder een mozaïek aan de westkant van de rivier. Ook Moussac, ten zuidoosten van Brignon, heeft occupation romaine gekend. Ten westen van Moussac, aan de andere kant van de Gardon, bevinden zich bij Nozières ook Romeinse inscripties. Nozières vormt met het ten noorden ervan gelegen Boucoiran de gemeente Boucoiran-et-Nozières, en ligt aan de al eerder genoemde Voie Regordane. Bij St.-Chaptes, ten zuidoosten van Moussac, en aan de westkant van de rivier bij St.-Geniès-de-Malgoires en la Calmette zijn overblijfselen uit de Gallo-Romeinse periode gevonden. Bij het laatstgenoemde plaatsje worden behalve resten van Romeinse villa’s ook sporen van de Romeinse Voie Regordane genoemd. Mogelijk zijn er echt sporen van de Romeinse weg naar Nîmes gevonden, maar die zijn dan niet van de Voie Regordane, maar van de zijtak van de onderhavige route. De Voie Regordane of Régordane stamt uit de middeleeuwen (zie MeFe) en kan beter Chemin de Regordane genoemd worden, om verwarring met een Romeinse weg te voorkomen. We zitten nu al vlak bij Nîmes en keren terug naar Alès om vandaar de route naar Beaucaire te vervolgen.

Na Alès gaat de route in zuidoostelijke richting verder over weg D981. Aan de noordzijde van de weg ligt Méjannes-lès-Alès, waar een Romeins graf met rijke bijgiften is gevonden. Ten oosten van Méjannes staat op de toeristenkaart het bekende symbool van het afgebroken pilaartje. Dat geeft de plaats aan van het Gallische en later Gallo-Romeinse oppidum van Vié-Cioutat, dat bewoond is geweest van de zesde eeuw v.Chr. tot de tweede eeuw n.Chr. Men zou denken dat het bij Mons hoort, een plaatsje ten noorden ervan, want het oppidum wordt vermeld op het bijbehorende fiche van Quid.fr. Maar ook op het fiche van Monteils, dat ten zuidoosten van Méjeannes aan de weg ligt. Bij St.-Hilaire-de-Brethmas, ten zuiden van Méjannes, zijn fragmenten van Gallo-Romeins beeldhouwwerk gevonden. Ook bij Deaux, ten zuiden van Méjeannes, zijn vestiges romains aangetroffen.

De reis over weg D981 wordt voortgezet en we passeren Monteils, dat niet alleen het oppidum van Vié-Cioutat deelt met Mons, maar beide plaatsjes claimen ook vroeger “Vatrute” geheten te hebben. Je zou willen weten hoe de inwoners van Mons en Monteils in andere opzichten met elkaar omgaan. Daarna ligt ten zuiden van de weg St.-Hippolyte-de-Caton (inscripties) en nog iets zuidwestelijker St.-Etienne-de-l’Olm (gebouwen, aardewerk). Het volgende dorp, nu weer aan de noordkant van de weg, is Euzet, dat evenals het ten noorden ervan gelegen St.-Just-et-Vacquières in de Romeinse periode bewoond is geweest. Ten zuiden van Euzet heeft bij St.-Jean-de-Ceyrargues een villa gelegen. Ten zuidoosten van St.-Jean-de-Ceyrargues was een Gallo-Romeinse nederzetting bij St.-Maurice-de-Cazevieille en nog verder zuidoostelijk eentje in de gemeente Castelnau-Valence.

Het is trouwens de vraag of deze plaatsjes wel bij de route naar Beaucaire gerekend moeten worden, en niet bij de aftakking naar Nîmes. Dat geldt ook voor St.-Dézéry (inscripties) ten oosten van Castelnau-Valence, voor Collorgues (Romeinse bewoning) dat ten oosten van St.-Dézéry ligt, en voor Garrigues-Ste.-Eulalie (talrijke Romeinse voorwerpen) ten zuidoosten van Collorgues. Langs de route zelf waren we gebleven bij Euzet. Terug naar de weg (D981). Gelukkig worden we nu even niet opgehouden door allerlei occupation en vestiges en reizen in één keer door naar Montaren-et-St.-Médiers (talrijke Romeinse overblijfselen) ten noordwesten van Uzès en naar Uzès zelf, dat in de oudheid wellicht een woonplaats was van de Volcae Arecomici en Ucetia heette. De veronderstelling dat de door Ptolemaeus genoemde plaats Vindomagus gelijkgesteld mag worden aan Uzès is dus niet erg waarschijnlijk. Er zijn in Uzès allerlei sporen uit de oudheid gevonden, inclusief die van het aquaduct van Nîmes. Ten zuiden van Montaren-et-St.-Médiers, en ten westen van Uzès, zijn er ook nog Romeinse overblijfselen in de gemeente Arpaillargues-et-Aureillac.

Na Uzès blijft de route over weg D981 lopen. Aan de noordkant van de weg staat weer het symbool van het afgebroken pilaartje, hier met de tekst Pont Aqueduc de Bordnègre; misschien een mooie gelegenheid om de auto even te verlaten. In het zuiden, aan de Gardon of Gard ligt Collias, waar uit allerlei tijdperken vondsten zijn gedaan. Quid.fr vermeldt onder andere een Griekse tempel en een Romeinse muntschat. Ten oosten van de Pont Aqueduc de Bordnègre, bij Argilliers, zijn aardewerk en dakpannen uit de Gallo-Romeinse periode gevonden. Een paar kilometer verderop ligt aan de noordkant van de weg Vers-Pont-du-Gard, dat naar de beroemde Pont du Gard genoemd is. Behalve de beroemde Pont worden er in Quid.fr een villa en een Gallo-Romeinse begraafplaats genoemd. Ook bij Castillon-du-Gard, ten noordoosten van Vers-Pont-du-Gard, heeft men overblijfselen uit de uit de Romeinse tijd gevonden.

Even voorbij Vers-Pont-du-Gard, daar waar de GR6 vanuit Castillon-du-Gard de weg kruist maakt D981 plotseling een rechte hoek naar het zuiden en loopt de route over de Pont du Gard, die sinds 1985 “werelderfgoed” is. Dit nog grotendeels intacte aquaduct is wel het spectaculairste van wat er in Frankrijk nog aan Romeins te vinden is. Thomas Platter bezocht de brug op 25 februari 1596. Hij schreef er o.a. het volgende over1:

“De Pont du Gard bestaat uit drie boven elkaar gebouwde bruggen van zeer grote, op elkaar gestapelde stenen. Dezelfde bouwwijze dus als de arena in Nîmes. Zonder kalk of cement. En de blokken steen zijn niet kleiner. Elke steen is ongeveer twaalf pas lang. Je gaat naar de andere kant van de rivier via de onderste brug. Deze is geplaveid met keiachtige stenen en heeft twee flinke leuningen, aan elke kant een, zodat je niet naar beneden kunt vallen, want door de harde, aanhoudende wind zou dat een heel reëel gevaar zijn. Er wordt namelijk verteld dat een windvlaag een paard met wagen en al in de rivier heeft geblazen. Deze [onderste] ‘wegbrug’ is 112 pas lang en 8 pas breed en wordt door zes bogen gesteund. De rivier, de Gard of Gardon, stroomt onder alle zes de bogen door, althans bij hoge waterstand; wanneer ze de normale loop heeft [en het water niet al te hoog staat] blijven de drie bogen aan de kant van Nîmes droog. Maar onder de andere drie is het water heel diep, zodat je zelden of nooit voet aan de grond krijgt. De Gardon stroomt vanaf de bergen in de Cevennen en mondt tussen Avignon en Beaucaire uit in de Rhône.”

Daarna gaat Thomas uitgebreid in op de afmetingen en de constructie van de brug, maar dat slaan we hier over. Vervolgens schrijft hij:

“Het bovenste kanaal is bedekt met grote, brede plavuizen en van binnen hol, zodat je erin kunt lopen. Maar over die bovenkant, over de plavuizen van de ene heuvel naar de andere lopen is onmogelijk zonder aan grote gevaren bloot te staan, hoewel de breedte minstens 5 voet bedraagt. Want van de ene oever naar de andere, of beter gezegd tussen de bergen, staat altijd zo'n afgrijselijke wind dat je je niet staande kunt houden! We moesten er dan ook op handen en voeten overheen kruipen. Als je een steen naar beneden gooit, kun je op je gemak tot veertig tellen eer die in het water plonst. De Pont du Gard verbindt van oever tot oever twee rotsachtige heuvels. Daarom is de onderste brug, daar waar de heuvels elkaar bijna raken, veel korter dan de bovenste, omdat de bergen verder uit elkaar wijken naarmate je hoger komt en de bovenste brug ze toch met elkaar moet verbinden.”

Na dit monument loopt de route naar Remoulins, waar nog pijlers zijn van het aquaduct van Nîmes, en gaat daarna verder over weg D986. Ten zuidwesten daarvan, bij St.-Bonnet-du-Gard, en nog zuidwestelijker bij Lédenon, heeft men ook nog resten van het aquaduct van Nîmes aangetroffen. Het ten zuidwesten van Lédenon gelegen Cabrières was ook Gallo-Romeins, getuige aldaar gevonden aardewerk, dakpannen en graven. Meer resten van het aquaduct van Nîmes zijn gevonden bij Sernhac, ten zuiden van St.-Bonnet-du-Gard. Bij zijn reis van Avignon naar Nîmes stak Felix Platter in oktober van het jaar 1552 de Gardon in deze omgeving met een bootje over2. De route loopt nu verder zuidwaarts langs de Gardon. Onderweg zijn er nog Romeinse begraafplaatsen bij Meynes en Comps. De laatstgenoemde plaats bevindt zich de uitmonding van de Gard in de Rhône. Ten zuiden van Comps krijgt de weg numer D90 en buigt van de rivier weg. De onderhavige route echter volgt de oever ervan over de Route de Comps (naam niet op de kaart) naar het centrum van Beaucaire (Ugernum).

_________________________________________

  1. Emmanuel le Roy Ladurie: De Reis van Thomas Platter 1595-1599, Amsterdam 2003, p. 132/133.
  2. Emmanuel le Roy Ladurie: De eeuw van de familie Platter 1499-1628, Amsterdam 2003, p.225.