bronnen en problemen
vak C2

BeSe: Beauvais – Senlis

IGN carte topographique TOP 100: 08 Paris / Rouen
09 Paris / Laon

plaats van route BeSe

Gm km
Caesaromagus Beavais
a. Litanobriga Pont Ste.-Maxence xviii 45
Augustomago Senlis iiii 10

Beauvais (Caesaromagus) wordt aan de noordoostzijde verlaten. Op de toeristenkaart (editie 2002) is nog duidelijk de oude Romeinse weg (Ancienne Chaussée Brunehaut) te zien, die begint bij de opritten van de A16. Niet verwarren met weg D938 naar St.-Just-en-Chaussée, die nog iets noordelijker daarvan Beauvais verlaat. Ook niet te verwarren met de N31-E46 ten zuiden ervan. Het gaat om het pad dat tussen beide wegen inloopt. Op Google-earth is het begin ervan al niet meer zichtbaar omdat het omgeploegd is. Eeuw na eeuw hebben de antieke wegen nog goed zichtbaar in het landschap gelegen, maar ze beginnen nu in een snel tempo te verdwijnen.

Als we straks een haarscherp beeld van elk stukje grond op de wereld op onze computer kunnen krijgen, zal daarop niets interessants meer te zien zijn. Elk beeld vanuit de lucht zal alleen nog maar getuigen van de verwoesting van de steden en het landschap in de 20e en 21e eeuw.

Men zou verwachten dat de weg meer zuidoostwaarts langs de Thérain zou lopen en langs- of door Creil. Het eerste plaatsje aan de Thérain is Terdonne en dat is dan ook door de Romeinen bewoond geweest. Maar de route loopt niet langs de rivier. Het bovengenoemde pad loopt ten noorden van Laversines (Romeinse aanwezigheid) en Bresles (ook Romeinse aanwezigheid). Op de toeristenkaart is ten zuiden van Bresles, bij Bailleul-sur-Thérain, op de Mont César een Oppidum gaulois en een Camp de César aangegeven.

Nog steeds steeds ten zuiden van de weg volgen nu la Rue-Saint-Pierre (Romeinse aanwezigheid) en la Neuville-en-Hez (Romeinse munten en keramiek). Tussen deze twee plaatsjes eindigt de Ancienne Chaussée Brunehaut, net zoals de spoorlijn vlak daaronder. Het is niet duidelijk hoe de route nu verder liep. Voor ons blijft er weinig anders over dan weg D931 richting Clermont. Volgens Quid.fr vluchtten de Bellovaci naar deze stad tijdens de tweede campagne van Caesar in 51 v.Chr. Weg D931 buigt aan de noordzijde om het centrum heen, kruist de Arré, een zijstroompje van de Oise, en komt uit op weg N31-E46. Ten zuiden van deze aansluiting ligt Breuil-le-Sec, dat zich beroemt op bruggen van takkenbossen die Caesar aangelegd zou hebben in zijn strijd tegen de Bellovaci in 51 v.Chr. Die strijd staat beschreven in de aanvulling van Hirtius op Caesars Gallische Oorlog.

De weg loopt langs Nointel, dat in de tijd van de Romeinse verovering versterkt werd. In het bos ten zuiden van het dorp geeft de toeristenkaart een Site archéologique aan. Waarschijnlijk gaat het hier om een kamp van Caesar. Quid.fr noemt dit kamp bij de volgende plaats: Catenoy. Dit kamp wordt ook in verband gebracht met Ceasars campagne tegen de Bellovaci. Ongeveer 2½ kilometer na Catenoy staat rechts van de weg het Maison de Favières. Vlak daar voor wordt de weg gekruisd door een pad uit het noordwesten, dat in feite de oude Romeinse weg naar Amiens is (route AmPo). Vanaf hier vallen de twee routes samen. Voor de onderhavige route wil dat zeggen dat hier naar het zuidoosten afgeslagen wordt en het pad wordt gevolgd naar St.-Martin-Longeau (sporen van een Romeinse vicus). De GR 225 loopt ook een stukje over dit pad. In St.-Martin-Longeau wordt weg N17 gevolgd naar het zuiden. les Ageux heeft sporen van Romeinse aanwezigheid en dan komt Pont-Ste.-Maxence (Litanobriva). Er worden een Romeinse verschansing en brug genoemd. Na de brug gaat weg N17 door het bos naar Senlis (Augustomagus).

Het stukje tussen Pont-Ste.-Maxence en Senlis is hetzelfde als op de route AmPo. Het verleden van Pont-Sainte-Maxence is duister. Blijkbaar was er bij de komst van de Romeinen in ieder geval al een brug, die ‘litanos’ (breed) was (doch zie ook de betekenis van brig- = water bij de “bronnen en problemen”). Ook bij de brug over de Somme (zie bij Amiens) heeft men geen Gallische nederzetting kunnen aanwijzen. Net zoals Sint Ferminius van Amiens werd Ste. Maxence onthoofd. Zij behoort tot de z.g. cephalophoren, heiligen die na hun onthoofding met het hoofd in de handen rondlopen. Deze vreemde gewoonte vindt men vooral bij ‘Keltische’ heiligen. Wie het boek van M.A. Wes heeft gelezen (Caesar in Gallië, God in Frankrijk1) weet dat de Galliërs erg geboeid waren door het verschijnsel onthoofding en dat ook vaak in de praktijk brachten. Asterix en Obelix waren geen lieve goedzakken, maar koppensnellers die er afgrijselijke rituelen op na hielden, waarbij niet alleen dieren, maar ook medemensen aan de goden werden geofferd.

_________________________________________

  1. M.A. Wes: Caesar in Gallië, God in Frankrijk. Toeristische notities. ’s-Hertogenbosch 1995.