De Rijmkroniek van Melis Stoke

Hoewel er in de Rijmkroniek ongeveer 82 keer het woordje noort, noert, nort, oost, oest, suut, zuut en west wordt gebruikt gaat het in veel gevallen om samenstellingen in namen als Westvriesland en Noorthollant en die komen vanwege het onderwerp van de Rijmkroniek (de graven van Holland) zeer vaak voor. Natuurlijk is het van belang om te weten wat Stoke met een dergelijke naam bedoelde, maar als de betekenis van de naam Westvrieslant bekend is, dan kunnen de 8 voorkomens van Westvriesen, West-Vriesen, West-vriesen en wester-vresen enz. als één geteld worden. Hetzelfde geldt voor Oest-vrezen, Oest Vrieslant, oester vresen (ook 8 keer), Noortholland, Noert-Holland, Nort-Holland (5 keer), en Suutholland, Zuutholland, Suuthollanders (10 keer). Zo worden er van de 82 al 31 gevallen teruggebracht tot een aantal van vier (West-Friesland, Oost-Friesland, Noord-Holland en Zuid-Holland). Eén ding is zeker: Stoke bedoelt met Noord- en Zuid-Holland niet hetzelfde als wij, want de gelijknamige provincies bestaan pas sinds 1840. Buiten deze vier komen nog de volgende toponiemen voor: Noorthumberlant, Nortdike of Nortic (4×), Nort-bevelant, Nortzee, Oestrike, (S)(Z)uutbevelant (2×), Zuutvliet, Westcappel (2×) en tWestlant. Behalve in de toponiemen (13 verschillende in 45 voorkomens) zijn er in de kroniek dan nog 37 andere vermeldingen van noord, oost, zuid en west.

In de eerste zin van deze pagina heeft de schrijver ervan zich met het woord ongeveer niet alleen ingedekt tegen mogelijke telfouten, maar ook tegen de valkuilen van het Middelnederlands. Want het woordje “oest” kan niet alleen “oost” betekenen, maar ook “oogst” of “augustus”. En het begin van de naam Suithardeshaghe1 heeft waarschijnlijk niets met “zuid” te maken2, maar moet opgevat worden als swit (swide = sterk, groot) en zou ook nog “zoet” kunnen betekenen. Het Middelnederlands is een taal die weliswaar sterk aan de onze verwant is, maar het is niettemin een vreemde taal, net zoals het Duits. Hopelijk zijn de hierna volgende tekstfragmenten begrepen zoals Stoke ze bedoeld heeft. De moderne Nederlander is in ieder geval niet meer gewend aan de vier naamvallen die het Middelnederlands gemeen heeft met het Angelsaksisch, het Gotisch, het Duits en het IJslands.

De tekst van de Rijmkroniek is te vinden op http://www.dbnl.org/tekst/stok001wgbr01_01/*. Een vertaling is er niet. Wel is er een navertelling van de eerst zes boeken (zie hoofdstuk H2.1 noot 3). Daaruit blijkt wel dat het werk van Stoke voor de hedendaagse Nederlander beslist niet vlot leesbaar en daarbij ook lang niet altijd interessant is. De aantekeningen van de naverteller zijn heel nuttig en vaak ook grappig, want als een stuk hem niet bevalt (De laatste verzen van dit hoofdstuk laat ik weg. Dat stukje bevalt mij niet!), of als het hij het te zedenprekerig vindt (Hierna volgt een van de bekende zedenpreken. We gaan verder met vers 1136), dan slaat hij het gewoon over! Het gevolg is natuurlijk dat men juist zulke stukjes in de oorspronkelijke tekst probeert te lezen. Het is jammer dat de naverteller er na zes boeken de brui aan heeft gegeven. Bij het lezen van zijn aantekeningen krijgt men de indruk dat hij zich in toenemende mate aan Stoke ging ergeren en dat was waarschijnlijk de oorzaak van de vroegtijdige beëindiging van het werk.

Bij de beoordeling van de diverse fragmenten uit de Rijmkroniek doet men er goed aan om weer even te bedenken dat “onze” manier van oriënteren in de tijd van Stoke waarschijnlijk nog niet bestond. Er kan in zo’n fragment dan alléén een L-oriëntatie of een R-oriëntatie zijn bedoeld. Dat Stoke gewend was om in L-oriëntatie te denken wordt al direct duidelijk in de verzen 41 t/m 49 van zijn eerste boek:

tekst 1

Ouden boeken horic ghewagen,
Dat al tlant beneden Nimaghen
wilen Nederzassen hiet,
also alst de stroem versciet
Van der Mazen ende van den Rine;
Die Scelt was dat westende sine,
Also als si valt in de zee;
Oest streckende mijn no mee
Dan toter Lavecen ofter Elven.

Wilen = eertijds, vroeger. In welke oude boeken het door hem beschreven land Nederzassen wordt genoemd vermeldt hij helaas niet. We hoeven er in ieder geval niet lang over na te denken, want al in vers 76 wordt ons verklapt: “Die Nederzassen heten nu Vriezen”. Stoke heeft het dus over het (door hem veronderstelde toenmalige) gebied van de Friezen. Het land “beneden” Nijmegen is het land dat stroomafwaarts langs de Maas en de Rijn ligt. Waar de Schelde in Zee valt ligt de westLgrens van dat gebied. Waar de oostLgrens zich bevindt weet Stoke niet precies. De uitdrukking “mijn no mee” betekent hier zoiets als “ongeveer”. Ongeveer tot de Lauwers of de Elbe lijkt Melis te zeggen. Dat is wel erg ongeveer, want de Lauwers vormde oostLgrens van het huidige Friesland en de Elbe ligt zeer veel verder oostLwaarts.

Het land van de Friezen bij Melis Stoke

Stoke is niet de enige die blijkbaar onzeker is over het door de Friezen bewoonde gebied. De beroemde Friese historicus Ubbo Emmius (16e eeuw) is al vaag over de grenzen. Op de 5e bladzijde van zijn boek3 over de Friese geschiedenis schrijft Emmius dat het zich van Holland tot Denemarken uitstrekte. Later (blz.13) vermeldt hij dat de kusten van Zeeland, Brabant en Vlaanderen gevuld waren met Friese kolonies. Als belangrijkste rivieren die de kust van de Friezen onderbreken noemt hij de Vlie (tussen Vlieland en Terschelling)4, de Lauwers (tussen de provincies Friesland en Groningen)5, de Ems, de Jade, de Weser, de Elbe en de Eider. Mogelijk hield de wereld voor Stoke in het oosten al op bij de Lauwers, waarvan de overblijfselen ook in onze tijd nog min of meer de oostgrens van Friesland vormen. Van het gebied voorbij de Lauwers zal hij slechts een vage- of helemaal geen voorstelling hebben gehad. Ook had hij een ander idee over west- en oostfriezen dan Emmius. De laatstgenoemde legt de grens tussen oost- en west- bij de Ems en rekent Groningen dus nog bij de Westfriezen. Bij Stoke is de Vlie al de scheiding en Westfriesland dus ongeveer hetzelfde gebied dat we ook nu nog zo noemen.

De vraag of onder Lavecen wel of niet de Lauwers verstaan moet worden is trouwens al oud. In de inleiding van de hier gebruikte uitgave van de Rijmkroniek6 zijn de bladzijden LXXXV t/m LXXXVII er aan gewijd. De uitgever komt tot de slotsom dat niet de Lauwers bedoeld is, maar dat de naam verwant is aan het Slavische Labe en dus eveneens Elbe betekent. Hier is er van uitgegaan dat Lavecen wél de Lauwers aanduidt (zie tekst 5).

tekst 2
Het volgende fragment (I, 94 t/m 101) waarin een oriëntatie voorkomt speelt in de tijd van Pippijn van Herstal (rond 700). Dat is de eerste “hi” in de tekst, de tweede “hi” slaat op Willibrord:

Int carnacion ons heren
vi hondert twintich ende viere
Doe sende hi inden lande sciere
Willebroerde, de eerste bekeerde
Die Vriesen ende gheloven leerde.
Tote Westcappel dat hi quam,
Daer hi aenbeden vernam
Mercuriuse over enen god.

Het gebruik van het woordje sciere is hier wat onduidelijk. Het zou als “onverwachts” bedoeld kunnen zijn. Het onderwerp van deze pagina is gelukkig niet de historische juistheid van Stoke’s verhaal, want volgens de huidige inzichten klopt het jaartal (624) niet; wordt er wel aan getwijfeld of Willibrord in Westkapelle is geweest, en is het bovendien de vraag of daar Mercurius aanbeden werd. Maar de naam Westkapelle is waarschijnlijk aan de plaats gegeven omdat ze in L-oriëntatie op het westelijkste puntje van Walcheren ligt. Zou hier R-oriëntatie zijn gebruikt, dan was het logischer geweest om haar Zuidkapelle te noemen. De plaats wordt nog een keer genoemd in III, 187 als er een groot Vlaams leger door de Hollanders wordt verslagen.

Stoke vertelt hierna dat Willibrord een beeld van Mercurius stuksloeg, maar daarom door een bewaker van dat beeld flink gewond werd aan zijn hoofd. Tegenwoordig zouden we dat een gerechte straf vinden voor religieus vandalisme, maar het hield de fanatieke missionaris niet af van zijn doel. In I, 108 t/m 113 lezen we:

tekst 3

Nochtan predicte hi metter spoet
Twoert ons heren, als Gods seriant,
Vanden westende van Vrieslant
Oestwaert duer de lande recht
Onthierende hi quam tUtrecht
Dat Wiltenborch hiet te voren.

Een seriant = een dienaar; onthierende = tot dat. Vanaf het westelijke Westkapelle ging Willibrord dus oostLwaarts naar Utrecht. Bij R-oriëntatie zou hij vanuit het zuidenR naar het noordenR zijn gegaan.

tekst 4
In I, 128 wordt vertelt dat Willibrord afkomstig was uit Noorthumberland (Northumbria). Hij heeft hier de Engelse naam zonder bijgedachten overgenomen. De vraag welke oriëntatie met dit “noort” is bedoeld hoort niet hier thuis, maar in een studie over oriëntaties in Engelse plaatsnamen.

tekst 5
Boek I, 189 t/m 193 gaat over Bonifatius:

Sente Bonifaes de ontfinc
Den stoel, sodat hi prediken ghinc
In Vriesland tote Lavecen oest,
Ende hevet vermaent ende ghetroest
Al tfolc kerstindoem tontfane.

Wie er aan twijfelt of met Lavecen wel de Lauwers wordt bedoeld raakt daar nu misschien wat meer van overtuigd, want direct aan deze verzen knoopt Stoke de volgende vast (vs. 194 t/m 196): “Te Dockingen daer quamen hem aen / Die onbekende wilde Vriesen, / Die ghelike verwoeden riesen / Hem versloeghen ende sine ghesellen.” Stoke heeft het over Dokkum, dat vlak bij de Lauwers ligt. Met “Den stoel” wordt de bisschopszetel in Utrecht bedoeld. Vandaar ging Bonifatius in oostelijkeL richting naar de Lauwers. Het moge duidelijk zijn dat het werkwoord verslaan in de tijd van Stoke een andere betekenis had dan nu. Ook het woord slachtoffer, dat in onze tijd bij elke vorm van pech wordt gebruikt, heeft van oorsprong een andere betekenis. Stoke zou het woord slachtofferhulp niet begrepen hebben. In zijn tijd hadden slachtoffers geen hulp (meer) nodig.

tekst 6
Boek I, 287 gaat over Oestrike. Dat heeft niets met Oostenrijk te maken, maar slaat op Austrië, dat in handen van Lotharius kwam. Over diens broer Karel zeggen de verzen 289 t/m 294:

Kaerl, de doutste daerna was,
Hadde dat lantscap, als ik las,
Dat nu bewesten der Mase leghet:
Hollant, Brabant , Vlaendren men seghet,
Al westom neven der zee...

Men kan van Brabant en Vlaanderen zeggen dat ze ten westenL van de Maas liggen, maar bij Holland wordt dat toch moeilijk. Bedoelde Stoke misschien Zeeland? Of vergiste hij zich met de rivier en bedoelde hij het land ten westenL van de Rijn? Of is Holland een latere toevoeging aan de tekst die in andere handschriften niet voorkomt, zoals de aantekening op p.15 van de gebruikte uitgave suggereert6?

tekst 7
In I, 596 duikt de naam Nortdike op. Een tweede vermelding volgt in I, 785 en een derde in tekst 8. In I, 639 t/m 643 wordt als enige keer in de Rijmkroniek de NoordLzee vermeld. De tekst gaat over een tafel (altaar) met siersteentjes waar Stoke nogal van onder de indruk is:

Want et en es te wanen niet,
Dat al dat ghemene diet,
Dat tussen der Elven woent enter Seinen
Ende vanen berghe haerneder al reine
Toter Nortzee alghemene
Gheremerden niet die diere stene,
Die men inde taefle ziet.

Gheremeren = overtreffen. Stoke ziet in de schenking van dit altaar (door Hildegard, de vrouw van Dirk II), het bewijs dat het Hollandse gravenhuis “van edelen tronke” (aanzienlijke afkomst) is. In die tijd kon je je met het spul van de juwelier nog onderscheiden van het “ghemene diet” (het gewone volk, hier tussen de Elbe en de Seine). Blijkbaar waren er mensen die er nog van overtuigd moesten worden dat het Hollandse Huis van “edelen troncke” was. Alpertus van Metz was in ieder geval een andere mening toegedaan (zie hoofdstuk H2 noot 1).

tekst 8
I, 865 t/m 880: Liutgard, de vrouw van Arnulf, begiftigde het klooster van Egmond met o.a. Nortdike en “Berghen bewestenL Rine”. De laatstgenoemde plaats (Hillegersberg) is niet moeilijk te identificeren, maar dat met Nortdike het dorp Noordwijk wordt bedoeld (zoals men wil) ligt niet voor de hand. J.W. Kuijpers, die een deel van de Rijmkroniek navertelde (zie hoofdstuk H2.1 noot 3), laat de naam dan ook onvertaald. In II, 598 wordt nog een Everaet van Nortic vermeld. Dat zal een afwijkende spelling van dezelfde naam zijn. In ieder geval is in L-oriëntatie wel duidelijk waarom Noordwijk naar de windrichting noordL is genoemd. Van Hillegersberg wordt speciaal gezegd dat het ten westenL van de (Oude) Rijn ligt om te voorkomen dat het verward wordt met Bergen bij Alkmaar, dat zich volgens Stoke natuurlijk ten oostenL van de Rijn bevindt. Er komen in de Rijmkroniek trouwens meer “Bergen” voor. Berghen an den Zoem of anden Soem wordt vermeld in IV, 1204, V, 1097 en VII 525 en het Berghe dat vanaf V, 502 een rol speelt is Geertruidenberg; zie ook V, 514, V, 528, VIII, 943 (Tsinte Gherdenberghe), VIII, 970, VIII, 1168 (tsinte Gheerdenberghe), X, 942, X, 896, X, 956 (tsente Gerdenberghe).

tekst 9
Als Stoke is gevorderd tot aan het “jaer ons heren ix hondert jaer ende drie ende neghentich” dan vertelt hij in I, 897 t/m 907 het volgende:

Int selve jaer begonsten riesen
Enden striden die Westfriesen
Jeghen den grave Aernoude,
De haer here wesen zoude.
Op Winkelmeet dat si doe quamen
Die grave entie Vriesen te samen,
So dat hi op hem quam met gere
Ende bleef versleghen inde were
Met groter menichte vanden sinen
Dat te scaden ende seer te pinen
Den lande wort ene langhe stonde.

Arnout werd dus met zijn leger op Winkelmeet door de Westfriezen in de pan gehakt. Het vermoeden dat Westfriesland in het gebied lag dat ook nu nog die naam draagt wordt hier bevestigt door de mededeling dat de slag plaatsvond op de “meet” = het gemeenschappelijke grasland (mede, made, meedland) van het dorp Winkel.

tekst 10
In I, 1293 t/m 1298 is voor het eerst sprake van Oostfriezen. Inmiddels is het Hollandse Huis (dat toen trouwens nog niet zo heette) even buiten spel gezet en wordt Holland geregeerd door Godfried met de Bult:

Int jaer Goeds dusent seventich en twe
So dede hi den Oest-vresen we
Ende sloech hem of menighen man;
Groten roef hi hem of wan
Ende bernde dorpe ende steden
Met harde groter moghentheden.

De “heren” van toen waren allemaal uit hetzelfde hout gesneden. Tegenwoordig zou men het zware criminelen noemen. De hele traditionele geschiedschrijving over dit soort heren en heersertjes gaat eigenlijk gewoon over psychopaten en maffiabazen. Godfried hield van “groten roef” (plundering) en “harde groter moghentheden” (buitensporig geweld). Helaas waren de Oostfriezen daar de dupe van. Natuurlijk zijn de Oostfriezen hier de Friezen die ten oostenL van de Westfriezen woonden, dus de toenmalige bevolking van ruwweg het huidige Friesland tussen de Vlie en de Lauwers.

tekst 11
Met deze tekst kunnen we heel boek II afhandelen. Met uitzondering van het in tekst 8 genoemde Nortic komen in dit boek alleen de windstreken westL en oostL voor, en in tien van de elf gevallen in combinatie met de woorden Friesland en Friezen (vs. 141, 186, 188, 465, 609, 1120,1128, 1176, 1255, 1284). Wat Stoke met West- en Oostfriezen bedoelt is inmiddels wel ongeveer duidelijk. In dit boek wordt ook vier maal gesproken over Drechterland, het oostelijke deel van Westfriesland (vs. 432, 461, 1052, 1305). In vs. 1176 wordt “tWestlant” genoemd. Daarmee bedoelt Stoke niet het Westland in Holland, maar het westelijkeL deel van het bisdom Utrecht. Het oostelijkeL deel werd (en wordt) meestal Overijssel genoemd. Dat is het deel dat vanuit Utrecht gezien over de IJssel ligt. In L-oriëntatie liggen Utrecht en Overijssel mooi westL - oostL ten opzichte van elkaar. In dit boek wordt Willem, de broer van Dirk VII, graaf van Oost-Friesland. Als de Friezen over hun “vrijheid” pochen laten ze dergelijke feitjes altijd even buiten beschouwing. Het enige deel van Nederland dat tot in het begin van de 16e eeuw “vrij” is geweest en geen landsheer had is Groningen7.
Grins boppe!

tekst 12
Het derde boek van de Rijmkroniek begint dan ook met de zin “Willem, die in Oostvriesland was”. Dat levert ons geen nieuwe informatie op, behalve dan dat “oost” hier eens een keer met twee o’s geschreven is in plaats van met “oe”. Dat gebeurt trouwens ook in III,79, al is het daar niet met de bedoeling om een bepaalde richting aan te wijzen. Het gaat er om een volksoploop voor Leiden, waar de Kennemers “Ende al dat meente groot ende clene / Biden Rine boosten bewesten” bij elkaar gekomen waren. “Mensen uit oost en west” zouden wij zeggen, zonder lieden uit noord en zuid te willen uitsluiten.

tekst 13
In III, 173 valt voor het eerst de naam Noord-Holland. Er is dan een strijd gaande over de opvolging van Willems broer Dirk VII. De ene partij wil Willem als opvolger, de andere partij (aangevoerd door Dirks weduwe) wil Lodewijk van Loon. De bisschop van Utrecht is op de hand van Lodewijk. Om Holland tegen de bisschop te beschermen laat Willem bij Achttienhoven8 en Zwammerdam versterkingen aanleggen om de doorgang naar “Noorthollant” te belemmeren. Vooral die bij Zwammerdam “daer men pine Ende groot arbeit aen leide” was blijkbaar belangrijk. Maar het mocht niet baten, want de versterking van “Swadenborchdam” werd door verraad ingenomen en de Utrechtenaren gingen plunderend en brandstichtend door “Noorthollant” (III, 182 t/m 184) naar Leiden. Door Noord-Holland? Volgens onze atlas liggen Zwammerdam en Leiden in Zuid-Holland! Achttienhoven trouwens ook. Voor Stoke was Noord-Holland dus inderdaad iets anders dan voor ons. Lodewijk kwam met een leger naar Dordrecht, waarop Zuid-Holland (II, 202 t/m 205) zich aan hem overgaf. Blijkbaar lag Dordrecht wél in Zuid-Holland.

tekst 14
In III, 1520/1521 gaat het over “Vriesen, De wonen in dit westerende”. In III, 1540/1541 blijkt dat dit Friezen zijn die zich in de buurt van Alcmaere (Alkmaar) en Vronen (St. Pancras) ophouden. Gewoon West-Friezen dus.

tekst 15
Zeeland bij Melis Stoke

In boek IV gaat Zeeland een rol spelen. Het begint met ruzie rond de voogdij van de dan nog minderjarige Floris V. Floris wordt opgevoed door de gravin van Henegouwen, maar er waren “heren“ die het een schande vonden dat ze een vrouw moesten gehoorzamen en van mening waren dat Floris onder de hoede van Otto van Gelre moest komen. Otto ging eerst naar Dordrecht in Zuuthollant (IV, 113), waar het volk aan zijn zijde stond. Vervolgens ging hij naar Reimerswaal en raakte daar slaags met de volgelingen van de gravin, die uit het westenL kwamen (IV, 132). Alleen in L-oriëntatie ligt Henegouwen ten westenL van Zeeland.

tekst 16
In IV, 180 en 182 worden Walcheren, Schouwen en Zuid-Beveland genoemd. In R-oriëntatie zouden Noord- en Zuid-Beveland de namen West- en Oost-Beveland moeten hebben. Suutbevelant wordt nog een keer genoemd in VII, 727 en Nort-bevelant in X, 927. Op het kaartje is mooi te zien waarom Walcheren en de Bevelanden tot “Zeeland-bewester-Schelde” werden gerekend. Deze uitdrukking is door geschiedkundigen altijd zonder enige uitleg voor het door Holland en Vlaanderen betwistte Zeeuwse gebied gehanteerd. De hier bedoelde Schelde is dus de Oosterschelde tussen Schouwen en Noord-Beveland. Aan de zuidzijdeL van Noord-Beveland bevindt zich de in X, 930 vermelde “Zuutvliet”, die het eiland scheidde van Wolfaartsdijk. Tegenwoordig bestaat dat water uit het Veerse meer en de Zandkreek.

tekst 17
In IV, 498 t/m 522 gaat het over twee stormvloeden waarbij de gebieden van de Oostfriezen en de Westfriezen en de Zuidhollanders door de zee werden overspoeld. Over de geografische positie van deze volkeren kan daaruit alleen geconcludeerd worden dat ze in laagland bij de zee woonden. Maar de betekenis van de namen Oost Friesland en West Friesland hebben voor ons toch al geen geheimen meer. In IV, 541 wordt nog vermeld dat er te Medemblik een kasteel is gebouwd om de West-Friezen in bedwang te houden en in VI, 25 gaat een Utrechtse bisschop door Oost-Friesland om een kruistocht tegen de Hollandse graaf te prediken. Dit zijn de laatste vermeldingen van Oost- en West-Friezen in de Rijmkroniek.

tekst 18
Onduidelijk is nog steeds wat Stoke bedoelt met Noord- en Zuid-Holland. In V, 227 en 229 is sprake van Noord- en Zuidhollanders zonder dat het iets zegt over de ligging of grenzen van die gebieden. In V, 245 komen Zuidhollanders bijeen in Dordrecht. Dordrecht lag blijkens tekst 15 in Zuid-Holland. Ook Geertruidenberg (den Berghe) lag waarschijnlijk in Zuid-Holland, want over Guy van Henegouwen wordt in V, 524 t/m 529 gezegd:

Dat seggic u overwaer,
Dat noyt man volc so blide en sach,
Als in Suuthollant op dien dach
Was, als men dat vernam,
Dat hi binnen den Berghe quam.
De van Dordrecht waren blide.

Maar het associëren van plaatsnamen met Zuid-Hollanders brengt het gevaar met zich mee dat er onjuiste conclusies worden getrokken. In V, 544 t/m 549 wordt over Guy vertelt:

Des derden daghes, eer leet noene,
Hadde hi wel dre dusent man,
Die hem alle vielen an.
Hi wort te rade, dat volc hem zwoer.
Van danen hi te Delf voer
Ende van Zuuthollant lude mede.

Dat betekent niet dat Delft in Zuid-Holland lag, maar dat Zuid-Hollanders met hem naar Delft trokken. Blijkbaar lag Delft juist niet in Zuid-Holland. Aanvallen betekent in het Middelnederlands iets anders (bijvallen, zich bijvoegen) dan in het moderne Nederlands. De mededeling in V, 1061 t/m 1063 dat Jan van Renesse baljuw van Zuid-Holland werd maakt ons ook niet wijzer.

tekst 19
Een mooi voorbeeld van L-oriëntatie in VI, 1145 t/m 1149:

Nu wast in Vlaendren so verre comen
Dat Brucghe stont in sconinnxs hant,
Ende bi der zee al dat lant
sonder de Dam metten Zwene,
Also oestwaert tlant ghemene.

Het hele land ten oostenL van Brugge, tot aan de dam bij het Zwin, was in handen van de koning.

tekst 20
In VI, 1173 vaart de graaf van Henegouwen naar Noord-Holland. Helaas informatie waar we niets aan hebben. Dat geldt ook voor VII, 729, waar het over het gebied ten westenL van Yerseke gaat. Ten oostenL van Yerseke vinden we alleen het water van de Oosterschelde, dus ongeveer alles rond Yerseke ligt ten westen ervan. In VII, 755 gaat het over manschappen die in oostelijke en een westelijke ploeg verdeeld worden. Waarschijnlijk heeft deze mededeling geen ander nut dan om een rijmwoord op -est te creëren.

tekst 21
In VIII, 60 t/m 73 vaart een vloot van Vlissingen naar Arnemuiden terwijl er een noordenwind opsteekt. Daardoor krijgen de schepen in toenemende mate tegenwind. Volgens Stoke heeft men sindsdien nooit meer zoveel schepen in een dergelijk smal vaarwater tegelijk zien laveren. Deze beschrijving past echter niet in een L-oriëntatie, maar perfect in een R-oriëntatie! Heeft Stoke dit verhaal gekregen van een ooggetuige die R-oriëntatie gebruikte? Was het wel mogelijk om met de toenmalige takelage in smal vaarwater recht tegen de wind in te laveren? Of heeft iemand zich hier vergist met de windrichting en had die oost moeten zijn?

tekst 22
In VIII, 124/125 worden de vijf ambachten van Walcheren de noordLzijde van het land (Zeeland) genoemd. L-oriëntatie dus.

tekst 23
Langdurig wordt er in dit boek om Zierikzee gestreden. In VIII, 313 worden belegeraars aan de noordzijde van een baken genoemd. Aangezien we niet weten wat voor soort baken het was (vuurtoren?) of waar het stond hebben we aan deze mededeling niets. In VIII, 343 t/m 350 is er sprake van dat de belegerden noordwaarts een poort verlieten en oostwaarts om de stad liepen, maar we hebben geen beeld van Zierikzee in de 13e eeuw en kunnen uit deze beschrijving dus niet veel afleiden. VIII, 647 is een dergelijk geval, maar nu gaat het over een poort aan de zuidzijde:

Ende Willem de ghinc toe;
Uter porten an de zuutside,
Als deen therte stont ten stride
Jeghen hen, de laghen tot Oertzee.

Helaas weet niemand waar Oertzee heeft gelegen. Gelukkig levert Zierikzee in L-oriëntatie wel een duidelijke noord- en zuidpoort op. De noordpoort zou dan de voormalige Zuidwellepoort geweest zijn (al doet haar naam dat niet vermoeden) en de zuidpoort moet één van de poorten bij de Oude Haven zijn geweest.

tekst 24
In VIII, 880 t/m 927 wordt vertelt hoe Gwijde van Namen Holland verovert. In VIII, 893/894 vaart hij naar Geervliet, dat door Stoke in NoordL-Holland gesitueerd lijkt te worden. In VIII, 920 t/m 924 gaat het over de burgers die de Vlamingen niet wilden gehoorzamen en het land ontvluchtten. Naar oost en noord vluchtten ze. Helaas zijn de mededelingen hier weer te vaag om de bedoelde oriëntatie te kunnen vaststellen. In VIII, 934 wordt geconstateerd dat heel Zuid-Holland veroverd (beseten) is.

tekst 25
In VIII, 975 t/m 985 komen we misschien iets meer te weten over de grens van Zuid-Holland:

Nu waent de hertoghe overwaer
Suuthollant wel hebben algader,
Oft hem hadde gheerft sijn vader.
Besuder Merwede was dorp enghene
Si ne gaven ghisel alghemene
Tote Dordrecht an de port.
Ende her Gye hevet dit ghehort,
Dat al is gegaen in hant
Besuder Merwede Zuithollant,
Dattie herthoghe an hem trac
Ende ghene dinc uut en stac.

Tot twee maal toe wordt Zuid-Holland het land ten zuiden van Merwede genoemd. Nu moet men bij de naam Merwede niet denken aan de gelijknamige rivier, maar aan een terrein dat tegenover de haven van Papendrecht ligt. Tegenwoordig staat daar nog de kasteelruïne van Merwede9. Over de gelijknamige rivier schrijft Beekman10 o.a. het volgende:

“Men kan aannemen dat tot in de 10e eeuw de geheele benedenloop van de Waal, dien wij nu Merwede noemen, Waa1 heette. Een betrekkelijk kort vak daarvan tusschen de Riederwaard en de Zwijndrechtsche waard heeft tot nu dien naam behouden. Verder benedenwaarts, dus voorbij Heerjansdam, heette de rivier ook nog in de latere middeleeuwen Waal. Het Rodenerveld (Roden = Roon) lag in 1243 aan de Waal (Oorkbk H. en Z. I, No. 394) en uit de charter van 1369 blijkt, dat de rivier tusschen Barendrecht en Heinenoord toen nog Waal heette (v. Mieris III, 242). Vóór de afsluiting van de Maas door den Maasdam (ong. 1278) vereenigde deze zich bij Putten met de Waal tot een stroom die verder Maas heette.”

en verder:

“De naam Merwede, dien de Waal ook boven Alblasserdam kreeg, is waarschijnlijk afkomstig van de streek Merwede in de Riederwaard (later eiland IJselmonde), een onbewoond, woest, moerassig land met bosschen, waarin in 1018 Gr. Dirk III met zijn mannen zich verschool in afwachting van den aanval zijner vijanden. De naam van dit eiland is overgegaan op de daarlangs stroomende rivier, nu de Nieuwe Maas, en schijnt daarna al verder en verder naar boven als het ware te zijn opgekropen tot Woudrichem. Het slot en de heerlijkheid Merwede ten O. van Dordrecht komen eerst in 1243 voor.”

Het kasteel Merwede (wat daar van over is) heeft sinds de St.-Elizabethsvloed (1421) op een eilandje in het water gestaan en is pas vanaf het ontstaan van de Merwedepolder (rond 1900) weer over land bereikbaar. Op een kaart van Jacob van Deventer11 staat het ten oostenM van Dordrecht aangegeven met een rode stip (Merwe), alsof het een nederzetting is. Dat Stoke het kasteel bedoelt en niet een rivier blijkt uit VIII, 1008 t/m 1012:

Dus wilden si Dordrecht delen daer,
Ende si quamen noit so naer,
Dat si ter Merweden dorsten landen,
Si mostent rumen te haren scanden:
Dat huus was beset so wale...

Stoke heeft het over een “huus” en niet over een water. We mogen Dordrecht waarschijnlijk wel als de noordelijksteL stad van ZuidL-Holland beschouwen. Bij Zuid-Holland zullen de (verdronken) Hollandse Waard, ’t Land van Heusden en Altena en de Langstraat gehoord hebben. Alles ten noordenL daarvan lijkt in de Rijmkroniek Noord-Holland te heten. Deze aanwijzing komt net op tijd, want verderop in de Rijmkroniek worden Noord- en Zuid-Holland niet meer genoemd.

tekst 26
VIII, 1017 t/m 1020: Terwijl de Vlamingen nog steeds bezig zijn met het overmeesteren van Holland komt uit het oostenL (gezien vanuit Dordrecht) de heer (zie tekst 10) van ter Leede (omgeving Leerdam) om ook eens wat Hollanders dood te slaan en hun bezit te verbranden.

tekst 27
VIIII, 166 t/m 178. De Vlamingen belegeren Zierikzee. De “Zelanders in dat zuut”, “De Vlaminghe op dier nortsiden”. Ten noorden van de haven stonden twee werptoestellen, ten zuiden ervan één. In VIIII, 511 wordt nog een belegeringstoestel ten noorden van de muur vermeld. Het woord “nort” is hier waarschijnlijk opgevoerd om te kunnen rijmen op “port”. In VIIII, 879 en 880 wordt deze truc herhaald. alleen is het nu niet nort - port, maar port - nort. Ook de mededeling in 1098 “Men vecht hier bi norden also sere” heeft geen waarde, omdat we niet weten ten noorden van wat er gevochten wordt. In ieder geval had de vechterij tot resultaat dat de Vlamingen verslagen werden en Gwijde van Namen gevangen werd genomen. In VIIII, 1334 t/m 1341 vult Stoke zijn tekst nog een beetje op met bespiegelingen over de oost- en westzijde van de (Ooster-)Schelde:

Ic weet wel, dat men niet en vint
Yewer bescreven, dat Hollant
Soude behoren ten Vlaemscher hant,
Noch dOestzide van der Sceelt.
Maer dickewile hevet men ghetelt,
(Dat) de Vlaminghe spraken an
De westerside, entie man
Soude de grave daer of wesen.

Maar Zeeland bewester Schelde kwam voorgoed aan Holland. En eigenlijk is heel boek VIIII wat de oriëntaties betreft voor ons van geen waarde. En dat geldt ook voor boek X. In X, 492 en 493 wordt de nort - port truc nog eens herhaald en X, 927 en X, 930 zijn in tekst 16 al ter sprake gekomen.

________________________________________

  1. Annalen van Egmond (Annales Egmundenses & Chronicon Egmundanum). Hilversum 2007. Stoke (I, 352) noemt de plaats Suuchardeshaghe.
  2. Prof. Dr. A. van Loey: Schönfelds historische grammatica van het Nederlands. Achtste druk, Zutphen 1970, p.27
  3. Ubbo Emmius: Friesische Geschichte (Rerum Frisicarum historiae libri 60). Aus dem Lateinischen übersetzt von Erich von Reeken. Frankfurt am Main 1981.
  4. zie nl.wikipedia.org/wiki/Vlie
  5. zie nl.wikipedia.org/wiki/Lauwers
  6. Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door Dr. W.G. Brill. Utrecht 1983.
  7. Geschiedkundigen beweren echter dat de bisschop van Utrecht heer was over de stad Groningen. Zij baseren dat op een "keizerlijke" oorkonde die, ongeveer een eeuw ná het leven van die keizer, door- of in opdracht van bisschop Hartbert van Bierum is gemaakt. Op grond van die oorkonde beweren zij tevens dat Groningen een van oorsprong Drents dorp was. De Groningers hebben zich van deze vervalsing nooit iets aangetrokken, maar ze hebben wel wat oorlogen moeten voeren om de bisschoppen en hun verwanten van zich af te slaan.
  8. http://home.tiscali.nl/~kastelenzuidholland/Pages/Bossche.htm
  9. http://rijksmonumenten.nl/monument/14046/huis-te-merwede/dordrecht/
  10. Dr. A.A. Beekman: De wateren van Nederland aardrijkskundig en geschiedkundig beschreven. ’s-Gravenhage 1948, p.135
  11. J.E.A. Boomgaard: Holland in kaart en prent. Knokke 1984, p. 22/23