De aard van de Peutinger-kaart

Op pagina 49 van De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (Groningen 2011) is te zien dat de namen op de Peutinger-kaart tot op de dag van heden in verband gebracht worden met de Romeinse forten langs de Rijn. Ondanks het feit dat er in publicaties uit de afgelopen halve eeuw nergens wordt beweerd dat de Romeinse reisgidsen iets met militaire activiteiten te maken hadden blijkt de gedachte dat de kaart tóch voor de Romeinse legioenen was bedoeld onuitroeibaar te zijn. Een mooi voorbeeld is te vinden in hoofdstuk 8 van het boek Greek and Roman maps van O.A.W. Dilke uit 1985. Het hoofdstuk gaat enige bladzijden lang over road maps and land itineraries zonder dat er met een woord over militaire zaken wordt gerept, en dan verschijnt plotseling de zin: “The Peutinger Table is clearly a civilian rather than a military map, since it has no military installations named.” De heer Dilke was blijkbaar zó gewend dat de kaart met militaire zaken in verband werd gebracht dat hij antwoord geeft op een vraag die nog niet eens gesteld is. Maar als de Peutinger-kaart geen military installations vermeldt, waarom blijven onze archeologen dan tóch namen als Traiectum, Castra Herculis en Carvium op de resten van de Romeinse forten in Utrecht, bij Meinerswijk en in de omgeving van Herwen plakken? Weliswaar komt de eerste naam alleen in het Itinerarium Antonini voor, maar geen van drieën hebben ze iets met die forten te maken. Bovendien zijn ze door de makers van de Bosatlas ook nog op een verkeerde plaats neergezet. Op de weg langs de Rijn tussen Kleve en Katwijk hoefde er in de buurt van het fort onder het Domplein nergens een water overgestoken te worden, dus een traiectus aldaar is onzin. Stroomopwaarts van Utrecht staat op de Peutinger-kaart eerst Carvone en daarna Castra Herculis, zodat de etiketten die de geschiedkundigen op Meinerswijk en Herwen hebben geplakt in ieder geval verwisseld zouden moeten worden. Maar men kan zich die moeite besparen, want in de Romeinse reisgidsen zijn geen militaire bouwwerken benoemd. Hoe is het dan mogelijk dat meerdere namen op de kaart toch altijd weer met opgegraven Romeinse vestingwerken in verband worden gebracht?

Mogelijk ligt dat aan de manier waarop men een halve eeuw geleden met de Romeinse cultuur kennis maakte. Die kennismaking begon met C.Iulii Caesaris belli Gallici, dat alleen maar over oorlog gaat. De toon werd dus gelijk al gezet: Romeins betekent militair. Dan is er ook nog het boek van Vegetius over het Romeinse leger. Over de opperbevelhebber van een leger schrijft Vegetius1:

“Allereerst moet hij zeer uitvoerige en gedetailleerde kaarten hebben van de streken waarin oorlog wordt gevoerd, zodat hij niet alleen de afstanden tussen plaatsen in mijlen te weten komt maar ook de conditie van de wegen en op grond van betrouwbare beschrijvingen kortere routes, zijwegen, bergen en rivieren kan opzoeken. Vooral de bekwamere generaals gingen daarin, naar verluidt, ver. Ze hadden niet alleen aantekeningen bij zich maar ook kaarten van het wegennet van de provincies die in nood verkeerden, zodat ze bij vertrek de weg niet alleen op basis van rationele overwegingen maar ook op grond van eigen inspectie van de kaarten konden lezen.”

Bij “kaarten van het wegennet” denkt men natuurlijk onmiddellijk aan de Peutinger-kaart. Maar deze tekst van Vegetius wijst ons er vooral op dat er waarschijnlijk heel veel interessante informatie verloren is gegaan, want over de conditie van wegen, kortere routes, zijwegen, bergen en rivieren is op de Peutinger-kaart niets te vinden. Dus hebben de generaals over materiaal beschikt dat veel gedetailleerder was. De ons bekende kaart lijkt in geen enkel opzicht op een topografische kaart en heeft voor militaire doeleinden geen enkele waarde. Ook daar blijkt uit dat ze niet voor het leger is gemaakt.

Misleidend zijn ook op de kaart voorkomende namen als Castra Herculis en Castello Menapiorum. Hoewel deze namen aan garnizoensplaatsen doen denken moeten ze als gewone plaatsnamen worden opgevat. Net zoals Franse plaatsen die de elementen chastel en château in hun naam hebben. Wie vol wil houden dat ze toch kastelen of kazernes aanduidden zou op een militaire kaart veel van dit soort namen verwachten. Maar de woorden Castellum, Castello, Castra, Castro en Castris komen op de Peutinger-kaart slechts in ongeveer één op de honderdzeventig plaatsnamen voor2. En ook de kaartsymbolen geven niet de indruk dat ze iets met militaire zaken te maken hebben. In de onvolprezen gids van Dr. W. Bruijnesteijn van Coppenraet3 zijn die symbolen verdeeld in acht categorieën (mansiones, villae, templa, horrea, oppida, diversa, aquae en urbes) en daarbinnen weer in typen (78 typen mansio, 15 typen villa, 42 typen templum, 10 typen horreum, 9 typen oppidum, 5 typen diverse, 33 typen aquae, 4 typen urbs). De vignetten doen nergens aan militaire constructies denken, maar lijken hier en daar wel voorzien van kantelen. Van de steden Rome, Constantinopel en Antiochië mag zonder meer aangenomen worden dat ze verdedigbaar waren, al is dat aan hun vignetten niet te zien. Van de aquae lijken er twee kantelen te hebben (Ad Taberna Frigida en Aquis Thibilitanis) en van de templa eentje (Ad Horrea). Van de oppida zien er zeven wel verdedigbaar uit en van de villae lijken er elf met kantelen uitgerust. In totaal vierentwintig vignetten lijken dus versterkte plaatsen weer te geven. Dat is op het totaal aantal vignetten ongeveer één op de vierentwintig4. Bovendien werden de bedoelde plaatsen waarschijnlijk niet door militairen verdedigd, maar door de bewoners. Er is op de Peutinger-kaart geen enkele aanwijzing voor een militair karakter ervan. De stelling van O.A.W. Dilke blijft dus staan: de kaart is voor burgerlijk gebruik en has no military installations named. De namen langs de bovenste Patavia-route slaan geen van alle op een Romeins fort, maar op een plaats waar reizigers konden eten, drinken, een paard wisselen of overnachten. Dat er in de buurt van die plaatsen wachttorens en forten zijn gevonden mag natuurlijk geen verbazing wekken, want we hebben hier te maken met een vaak bedreigde grens van het Romeinse rijk.

Toch is er wel degelijk een relatie tussen de Peutinger-kaart en het Romeinse leger. Want dat leger was niet alleen superieur aan dat van de omringende volkeren vanwege zijn organisatie en discipline, maar vooral vanwege de goede lichamelijke conditie van zijn soldaten. Als die even niets te vechten hadden, dan werden ze ingezet voor het onderhoud en het verbeteren van bestaande wegen, en voor de aanleg van nieuwe. Dat zorgde voor zowel de kraacht en gezondheid van de mannen, als voor de mogelijkheid om ze zonder veel problemen naar elders te verplaatsen. Het indrukwekkende Romeinse wegennet is geheel te danken aan dit eenvoudige systeem. En de Peutinger-kaart kon alleen ontstaan doordat er een indrukwekkend Romeins wegennet was. Bovendien is ons niets bekend over een Romeinse Dienst Openbare Werken, zodat aangenomen mag worden dat het leger zich niet alleen bemoeide met de begaanbaarheid van de wegen, maar ook met het opmeten ervan en het eventueel plaatsen van mijlpalen. Zelfs de namen van de haltes langs de route geven vaak de indruk dat ze door Romeinse militairen zijn bedacht. Men moet dan ook niet verwachten dat er op de Peutinger-kaart veel “echte” plaatsnamen staan. De meeste plaatsen zullen door hun bewoners anders genoemd zijn. Vandaar onze problemen met het identificeren ervan.

De uitdrukking “Romeins wegennet” suggereert ten onrechte dat alle wegen uit de oudheid door de Romeinen zijn aangelegd. Het net bevat veel wegen die er vóór de komst van de Romeinen ook al waren. Wel zullen de meest gebruikte door de Romeinen verbeterd zijn. Bijvoorbeeld door ze daar waar nodig te plaveien of met een laag grind of zand te bedekken. Ook bestaande wegen zullen van greppels zijn voorzien om er voor te zorgen dat het wegdek niet doorweekt raakte van hemelwater. Als er over een “Romeinse weg” wordt gesproken hoeft dat dus niet te betekenen dat het een door de Romeinen volledig nieuw aangelegde weg is. De routes op de Peutinger-kaart bestaan meestal uit een aaneenschakeling van oude en nieuwe wegen. In deze gids worden op 125 van de 240 routes “Romeinse wegen” vermeld, waaronder ook wegen die door de Romeinen nieuw aangelegd waren. In 72 routebeschrijvingen worden ook sporen van Romeinse militaire constructies aangegeven. Het gaat daarbij om forten, wachtposten en vooral legerkampen. Van de laatstgenoemde zijn er alleen in de buurt van de hier beschreven routes al meer dan honderd exemplaren aangetroffen en er worden nog steeds nieuwe gevonden. In de regel liggen ze niet aan de weg, maar op enige kilometers afstand daarvan. Ook daaraan is te zien dat het wegennet op de Peutinger-kaart niet voor de Romeinse strijdmacht werd getekend.

________________________________________

  1. Vegetius: Het Romeinse leger. Handboek voor de generaal. Vertaald door Fik Meijer, Amsterdam 2002, p.89
  2. Met behulp van de index van de Itineraria Romana van Bruijnesteijn zijn 2718 plaatsnamen geteld en 16 stuks met de elementen Castellum, Castra enz. In deze telling kunnen echter onnauwkeurigheden zitten. Zo is bijvoorbeeld Veteris Castra (Itinerarium Antonini) niet meegeteld, want dat staat op de Peutinger-kaart als Veteribus. Ook worden voor het totaal aantal plaatsnamen wel andere getallen gegeven, zoals 2760 (in omnesviae.org).
  3. Dr. W. Bruijesteijn van Coppenraet: De Romeinse Reisgidsen / Itineraria Romana. Arnhem 2006.
  4. Net zoals bij de plaatsnamen wijkt mijn telling van het aantal vignetten af van wat er in de literatuur over gezegd wordt. Op diverse plaatsen wordt het getal 555 genoemd, maar met behulp van de gids van Bruijnesteijn kom ik op 573 vignetten. Maar ook hier gelukkig geen grote afwijking ten opzichte van andere auteurs.