Welke naam hoort in het bovenstaande rijtje niet thuis? Wie bekend is met de geschiedenis van het Romeinse rijk zal door eliminatie snel de juiste vinden, want de eerste twee namen klinken dan bekend. Het aantal mensen dat de derde naam kent is waarschijnlijk niet groot. Daarvoor moet je in ieder geval Nederlander zijn en bovendien belangstelling hebben voor de middeleeuwse geschiedenis van Holland. Nadat de drie heren even kort zijn voorgesteld, wordt geprobeerd om duidelijk te maken waarom Stoke er toch bij hoort.
Caesar is de bekende Gaius Julius (100-44 v.Chr.) die in de jaren 58-50 v.Chr. Aquitania, Lugdunensis en Belgica veroverde. Van die verovering hebben we een verslag dat weliswaar alleen voor de zeer geïntereseerden enigszins leesbaar is, maar waaruit toch meer te leren valt dan alleen de toedracht van de Gallische oorlog. Wie zich bijvoorbeeld afvraagt hoe het mogelijk was dat een paar Europese landjes in de 16e eeuw met betrekkelijk weinig mankracht twee hele continenten aan de overzijde van de Atlantische oceaan konden veroveren, moet beslist Caesars verslag van de verovering van Gallia lezen. Net zoals in Noord- en Zuid-Amerika hadden de strijdbare vijanden in Gallia sinds mensenheugenis vooral elkaar het leven zuur gemaakt en waren daardoor niet meer in staat tot gemeenschappelijk handelen. Bovendien moedigde Caesar de burenruzies waar en wanneer hij maar kon aan en wist zich niet zelden te verzekeren van de steun van volkeren die er beter aan hadden gedaan om hem te bestrijden. In een oorlog telt zeker niet alleen brute kracht. Motivatie, vastberadenheid, nuchterheid, discipline, en inzicht in de menselijke natuur zijn ook uitstekende wapens. Dat is wat Caesar ons leert.
Over de persoon Strabo (ca. 64 v.Chr-19 n.Chr.) weten we maar heel weinig, zelfs niet eens zijn echte naam. Zowel in het Oud- als in het Nieuwgrieks betekent στραβός ‘scheel’. Deze beroemde aardrijkskundige uit de oudheid kennen we dus alleen als de schele. Waarschijnlijk moeten we ons de schele voorstellen als een soort Herodotus, altijd op reis en de wereld om zich heen beschrijvend. Bij Strabo lag het accent echter meer op de geografie dan op de geschiedenis. Zijn boek heet niet Historiën maar Geografikà. En dat verklaart wel de grotere roem van Herodotus. Diens verhalen gaan over mensen. De meesten van ons vinden dat interessanter dan aardrijkskunde.
Stoke leefde ongeveer acht eeuwen na de val van Rome en ver van de eeuwige stad vandaan. In een gebied dat grotendeels bestond uit hol-land (hol = drassig) en dat daarom simpelweg Holland heette. Hij was secretaris van een geslacht van roofridders1, dat zich in de loop der tijd zo ver had weten op te werken dat het een koning voor het Heilige Roomse Rijk kon leveren. Maar toen de Hollandse graaf Willem II in 1248 daadwerkelijk werd gekroond stelde dat koningschap al niet zo veel meer voor. Karel van Anjou noemde hem spottend de waterkoning2, hetgeen nogmaals op de bodemgesteldheid van Willems geboortegrond wijst. Die bodemgesteldheid werd hem ook noodlottig. De koning was in zijn eigen drassige landje niet onbetwist heerser en daarom trok hij in de winter van 1255 op tegen de Westfriezen, die weigerden om hem met de verschuldigde eerbied te gehoorzamen. Het was niet toevallig winter. Een veldtocht in Westfriesland was alleen mogelijk als de drassigheid hard bevroren was. In zijn begeerte om de Friezen te tuchtigen begon Willem die veldtocht echter te vroeg. Ongeduldig reed hij voor zijn legertroep uit en zakte door het ijs, dat nog niet sterk genoeg was. Als de Friezen die het eerste bij hem waren hem herkend hadden, dan zou hij het avontuur wel hebben overleefd, want hij zou een fantastisch losgeld hebben opgebracht. Maar ze wisten niet wie ze voor zich hadden en sloegen hem dood. Zijn zoon Floris V volgde hem in Holland op. Hij was het die Melis Stoke in dienst nam. Melis schreef de ‘Rijmkroniek’, een van de oudste ons overgeleverde Middelnederlandse teksten en tevens het oudste geschiedenisboek van ons land.
Waarom is de ‘Rijmkroniek’ niet het bekendste boek van Nederland geworden? Gaat het misschien over onbekende of onbelangrijke mensen? In de ogen van een buitenlander natuurlijk wel, maar in geschiedkundig Nederland wordt nog altijd een beetje gedweept met Floris V. In de tijd dat de basisschool nog “lagere school” heette, en er nog mannen voor de klas stonden (die toen met meester werden aangesproken), vertelde de meester trots dat Floris ‘der keerlen god’ werd genoemd. Meester wist blijkbaar niet dat met ‘keerlen’ of ‘kerels’ beslist niet de bloem der natie werd aangeduid. God zijn van de ‘keerlen’ is een zeer twijfelachtige eer. Was het door de baas van Melis dat zijn Rijmkroniek een slechte naam kreeg? Dat is nooit een argument geweest voor het negeren van het boek. Wel is waar dat Melis veel te aardig oordeelde over de graven van Holland. Maar hij kon natuurlijk niet zeggen hoe hij echt over ze dacht, want dat zou hem zijn baan en waarschijnlijk ook wel zijn kop hebben gekost. Maar in de Rijmkroniek ziet men Melis tussen de regels door heus wel eens zijn wenkbrauwen optrekken. In ieder geval is het boek onbekend en onbemind. Er bestaat niet eens een vertaling van in modern Nederlands. Behalve dan een navertelling van de eerste zes boeken door een amateur uit Nijmegen. Bravo, mijnheer J.W. Kuijpers!3
Wat heeft een Nederlandse klerk gemeen met een Griekse geograaf en een Romeinse veldheer die meer dan duizend jaar vóór hem leefden? Ze hebben met elkaar gemeen dat ze alle drie problemen lijken te hebben met het vaststellen van de windstreken. Van het veertigtal keren dat Stoke zich bedient van de begrippen noord, oost, west en zuid zijn er maar enkele direct duidelijk. Zo heeft hij het over Bergen bewesten de Rijn (I,875) wanneer hij over Hillegersberg spreekt. Hij had natuurlijk ten zuidwesten van de Oude Rijn moeten zeggen. Volgens hem ligt Utrecht ten oosten van Westkapelle (I, 99 t/m 113). Hier had toch beter de uitdrukking noordoosten gebruikt kunnen worden. En waar hij simpelweg met het woord ‘west’ kan volstaan gaat hij zich in bochten wringen. Het land ten westen van Nijmegen noemt hij het land dat vanaf Nijmegen in de richting ligt waarheen de Maas en de Rijn stromen (I, 42-46). En de monding van de Schelde is volgens hem de westzijde van dat land. Waarschijnlijk bedoelde hij dat de monding van de Schelde de zuidwest-hoek van het door hem bedoelde land was. Ook is lang niet altijd duidelijk wat hij met Noord-Holland, Zuid-Holland, Oost-Friesland enzovoort bedoelt. Er hoeft trouwens niet in oude boeken gezocht te worden om verbazingwekkend gegoochel met de windstreken te vinden. Met een moderne atlas gaat het ook heel goed. Het IJsselmeer, dat in het noorden van ons land ligt, heette voorheen Zuiderzee. Oostvoorne ligt aan de noordzijde van Voorne. Net zoals de Oosterschelde de noordelijke Scheldemonding is.
Aardrijkskundige namen worden niet door één mens bedacht, maar zijn een afspraak tussen veel mensen. Was er dan niemand die zich afvroeg of die namen misschien fout waren? Zo nu en dan blijken er wel degelijk mensen te zijn die zich over de ‘foute’ benamingen verbazen. In een artikeltje in de NRC4 merkt W. van Tuijl uit Voorburg o.a. het volgende op:
“J.L. van der Gouw signaleert iets dergelijks in een oorkonde over de smaltienden in Wassenaar (1554). Hij tekent daarbij in een voetnoot aan: In een Hollands dorp loopt vanouds het noordeinde naar de Noordzee, het oosteinde naar het noorden, het westeinde naar het zuiden enz. Daarom heet het gebied ten zuiden van ’s-Gravenhage vanuit het westeinde het Westland. (Tijdschrift Holland, 11e jrg. nr. 2, april 1979, blz. 91)”.
En dat is volgens W. van Tuijl niet het enige raadsel:
“Op grond van deze oriëntatie ontstonden er vele toponymen in het oude grafelijke gebied (ruwweg het gebied van de strandwallen) die zich hebben gehandhaafd, doch ons nu vreemd aandoen. De Noordzee ligt meer ten westen dan ten noorden van Holland. De voormalige Zuiderzee lag ten oosten. In Den Haag loopt het Noordeinde naar het noordwesten. In Voorburg lopen Oosteinde en Westeinde praktisch naar het noorden resp. naar het zuiden. Fockema Andreae schreef: Op deze zonderlinge oriëntatie in de Hollandse duinstreek heeft weleer J.W. Muller gewezen; evenmin als hij kunnen wij een bevredigende verklaring voor dit verschijnsel geven.”
In een Hollands dorp loopt het noordeinde dus vanouds naar het westen. Dat was niet alleen in Hollandse dorpen zo. In de tweede helft van de vorige eeuw constateerde de Brabantse archivaris Albert Delahaye dat er veel bronnen zijn, waaronder de werken van Caesar en Strabo, waarin het westen soms ‘noord’ genoemd wordt. Hij trok daaruit de conclusie dat er een ‘westoriëntatie’ heeft bestaan.
Afbeelding H2.2.1. Het kaartje op afbeelding H2.2.1. is nagetekend uit een schoolboekje over de Gallische oorlog van Caesar5. Volgens het bijschrift beeldt het Europa af zoals Caesar en Strabo dat zagen. De tekenaar heeft daarbij vooral voor Caesars opvatting gekozen, want Hibernia (Ierland) is hier ten westen van Britannia getekend6. Strabo echter wil dat Hibernia zich ten noorden van Britannia uitstrekte7. Het kaartje had er dan nog vreemder uit gezien. De Rijn en de Pyreneeën lopen hier van het zuiden naar het noorden, de Atlantische Oceaan ligt aan de noordzijde van Gallia en de Cevennen liggen aan de zuidkant ervan. Ook de Seine, de Loire en de Garonne lijken van het zuiden naar het noorden te lopen.
Moeten we uit dat vreemde gekantelde kaartbeeld afleiden dat de Romeinen zich ook niet goed konden oriënteren? Of is het denkbaar dat wij niet helemaal begrijpen wat Caesar en Strabo (en Stoke) bedoelden? Strabo is wellicht nooit in Gallia geweest en hij kan zijn bron misverstaan hebben. Maar dat Caesar, die Gallia nota bene zelf veroverde en Britannia bezocht, er hetzelfde beeld van had lijkt onbegrijpelijk. Toch valt er aan Caesars bedoelingen niet te twijfelen. Hij schreef voor een Romeins publiek en we mogen aannemen dat hij zich bij het noemen van de hemelstreken werkelijk of in gedachten in Rome bevond. Gallië ligt in het noorden, zegt hij herhaaldelijk8, terwijl hij naar ons gevoel noordwesten had moeten zeggen. De Belgen situeert hij in het noorden en oosten, Aquitanië in het noorden en westen. Het lijkt wel of zijn kompasroos bijna 90° naar links is verdraaid. Middeleeuwers lijken het eens te zijn met de wijze waarop Caesar de hemelstreken benoemde. Een zee in het noorden van Europa noemden ze Oostzee, die in het westen noemden ze Noordzee en die in het zuiden Westzee9. Afbeelding H2.2.2.
Toch kan ook wat hen betreft niet aangenomen worden dat ze zich niet konden oriënteren. Zij bouwden hun kerken meestal vrij nauwkeurig in de richting die wij nu oost-west noemen (met de ingang aan de westkant en het koor aan de oostzijde) en ook bij vóórchristelijke begrafenisgebruiken lijkt met die richting rekening gehouden te zijn. In vroegmiddeleeuwse graven liggen de lichamen vaak oost-west, zoals in een graf uit de zevende eeuw bij Ferwerd10. In een voorbeeld van een graf uit de Late Steentijd11 ligt het lichaam noord-zuid, met opgetrokken knieën en het gezicht naar het oosten. Behalve een practische manier om richtingen aan te geven hebben de hemelstreken voor de mens ook altijd een symbolische betekenis gehad.
Extra verwarrend is de omstandigheid dat de ‘fout’ van de Romeinen en de Middeleeuwers niet consequent werd gemaakt. Soms benoemden ze de hemelstreken op een wijze waarmee wij het geheel eens zouden zijn. Dit bracht Albert Delahaye tot de veronderstelling dat men voorheen twee verschillende manieren van oriënteren kende: de ‘normale’ en degene waarbij het hele systeem een kwartslag naar links is gedraaid en het westen dus de naam ‘noord’ krijgt. Deze laatste methode noemde hij de westoriëntatie. Voorts viel het hem op dat de twee methoden van oriënteren bij één en dezelfde schrijver konden voorkomen. Hij nam aan dat de oorzaak daarvan gelegen was in het feit dat zo’n schrijver dan gegevens gebruikte uit een geschrift waarin een andere wijze van oriënteren werd gebruikt dan hij zelf deed. En dat dan niet in de gaten had, of niet de lust had om het verschil te corrigeren of te becommentariëren12.
Elders in deze gids zal blijken dat dergelijke gevallen zich werkelijk voordoen, maar ze zijn er niet de belangrijkste oorzaak van dat er soms meerdere wijzen van oriënteren door elkaar gebruikt lijken te zijn. Want het is het vaak helemaal niet duidelijk of de benoeming van de hemelstreken uit het ene dan wel het andere systeem afkomstig is. Komen namen als Ooststellingwerf en Weststellingwerf (in Friesland, langs de grens met Drente) voort uit de ‘westoriëntatie’ of uit de gebruikelijke? Als de rotatie naar links ongeveer 45° is, valt dat moeilijk uit te maken. Het zou beter zijn geweest als onze voorouders gesproken hadden over Noordooststellingwerf en Zuidweststellingwerf.
En daarmee raken we de kern van de zaak, want die voorouders kenden slechts vier hemelstreken: oost, zuid, west en noord. Ze hadden geen woorden om de richtingen tussen de vier belangrijkste punten aan de horizon te nuanceren. Caesar schrijft niet dat Aquitanië naar zijn opvatting in het noordwesten ligt, want het begrip ‘noordwesten’ bestond toen helemaal niet. Hij zegt dat het is gericht naar het westen en noorden: “inter occasum solis et septentriones”. Letterlijk tussen de neergang van de zon en het noorden. Deze ‘neergang’ van de zon was niet, zoals altijd wordt verondersteld, de zonsondergang, doch de gehele neergang van de zon vanaf haar hoogste punt. ‘Occidens’ is niet het westen zoals wij dat opvatten, maar de hele kwartcirkel vanaf het zuiden tot het westen. Voordat we daar dieper op ingaan moet eerst afgerekend worden met de ‘westoriëntatie’ van Delahaye.
Waarom hebben wij van de vier windstreken juist het noorden uitgekozen om ons op te oriënteren? Waarschijnlijk omdat we daar ’s nachts de circumpolairsterren zien. De meeste sterren gaan net zoals de zon en de maan op en onder, maar de cicumpolairsterren gaan nooit onder en draaien in een kring rond het punt dat we de hemelpool noemen. Wie de meest in het oog springende van die sterren herkent kan ’s nachts bij heldere hemel het noorden vinden. Overdag is het zuiden gemakkelijker vast te stellen, maar daar zijn toch altijd hulpmiddelen bij nodig. Het eenvoudigste hulpmiddel is de kompasnaald, die in de meeste streken op aarde altijd ongeveer in de richting noord-zuid staat. De bewering dat een kompas naar het noorden wijst is onvolledig. Het kompas wijst het noorden en het zuiden aan. Wat dat betreft is de keuze voor het noorden er gewoon één uit twee gelijkwaardige mogelijkheden. In het oude China vond men, met even veel recht, het zuiden de primaire windstreek13. In de tijd dat het kompas nog niet bestond of niet algemeen bekend was zal men overdag het zuiden gezocht hebben, want dat is met behulp van een zonnewijzer te vinden.
Afbeelding H2.2.3. Op de meeste zonnewijzers uit oudheid en middeleeuwen zijn geen uren aangegeven, maar alleen de meridiaan. Dus alleen het middaguur (plaatselijk tijd14), als de zon precies in het zuiden staat. In de tijd dat er nog geen klokken en kompassen waren moest men het doen met de methode die op afbeelding H2.2.3. wordt getoond. Op een horizontaal vlak wordt een cirkel getekend en in het middelpunt daarvan wordt loodrecht een stok gestoken. De lengte van de stok en de omtrek van de cirkel moeten zodanig worden gekozen dat de schaduw van de top van de stok ergens in de ochtend op de omtrek van de cirkel valt. Dat punt wordt gemarkeerd (punt A). Hierna zal die schaduw binnen de cirkel vallen, want de zon stijgt en draait daarbij met de wijzers van de klok mee door de hemel. Na de middag zal de schaduw weer langer worden en tenslotte zal de punt ervan weer op de cirkel vallen. Ook dat punt wordt gemarkeerd (punt B). De twee gemarkeerde punten worden nu verbonden met het centrum van de cirkel en met elkaar zodat de gelijkbenige driehoek ABC ontstaat. Door de lijn AB en het punt C wordt nu de middelloodlijn getrokken. Waar die lijn de horizon aan de kant van de zon snijdt is het zuiden, aan de overliggende zijde wordt de horizon gesneden in het noorden. Loodrecht door die twee punten loopt een denkbeeldige cirkel door de hemel en die noemen we de meridiaan. De naam van die cirkel is afgeleid van het Latijnse woord voor zuid: meridies. Althans, men denkt dat de Romeinen met dat woord het zuiden aanwezen. Wat er in het voorgaande is gezegd over de beweringen van Caesar en Strabo doet al vermoeden dat de Romeinen onder ‘zuid’ toch niet precies hetzelfde verstonden als wij.
Afbeelding H2.2.4. Misschien zijn er lezers die zich afvragen waarom er niet simpelweg naar de poolster (ster α van de Kleine Beer) werd gekeken, want de meridiaan loopt daar vrijwel doorheen. Dat wij vlak bij de hemelpool een ster hebben is echter niet meer dan een gelukkig toeval. De Romeinen hadden dat geluk niet, want de hemelpool maakt elke 25.765 jaar een rondwandeling door de hemel (de z.g. ‘precessie-cirkel’), zodat ze zich steeds weer in de buurt van een andere ster bevindt. In het jaar 4500 is de ster γ van het sterrenbeeld Cepheus de poolster, hoewel ook die dan niet precies in de hemelpool zal staan. Drieduizend jaar geleden oriënteerden zeelieden zich ’s nachts op β van de Kleine Beer, want de hemelpool lag daar toen dichter bij.
De naam van de ster, Kocab, wijst daar nog op. Ze is afgeleid van het Arabische Kaucab-al-Shemali, dat ‘noordster’ betekent15. Toen de Romeinen Gallia veroverden was dat al niet eens een erg handige poolster meer en het zou nog vele eeuwen duren voordat onze huidige poolster voor die titel in aanmerking kwam. Wel waren ze zich er van bewust dat de hemelpool ergens in het gebied van de circumpolairsterren lag. Dat zijn de sterren die rond de hemelpool draaien en nooit ondergaan. Zoals die van het sterrenbeeld Grote Beer. De Romeinen noemden het noorden septentrion. Men denkt dat die naam iets te maken heeft met de zeven sterren van de Grote Beer (septem-triones), maar het valt niet uit te sluiten dat ‘septen’ een afgesleten en later verkeerd begrepen vorm is van serptum (afgeleid van serpere = slingeren) of serpens (draak). Het sterrenbeeld Draak kon in de oudheid met de hemelpool in verband worden gebracht. Ca. 3000 v. Chr. was de ster α van de Draak de poolster. Op afbeelding H2.2.4. is de precessie-cirkel getekend16. Dit is de baan van de hemelpool in ca. 25.765 jaar. De centraal aangegeven ‘pool van de ecliptica’ is het punt waar de denkbeeldige lijn die loodrecht op het vlak van de aardbaan staat de hemelbol snijdt.
Hoe moeten we ons een ‘westoriëntatie’ voorstellen? In het westen is niets om op te oriënteren. Alleen aan het begin van de herfst en de lente komt de zon precies in het oosten op en gaat precies in het westen onder. In de winter vinden die gebeurtenissen zuidelijker plaats en in de zomer noordelijker. Hetzelfde geldt voor het oosten. Eerder zou men een ‘oostoriëntatie’ verwachten, want het woord ‘oriënteren’ houdt verband met het Latijnse oriens = oost. Wanneer het voor het eerst werd gebruikt en in welke betekenis is onduidelijk. Waren het pelgrims naar het heilige land die het oosten zochten? Of moeten we denken aan het werkwoord waarvan ‘oriens’ is afgeleid: ‘oriri’ = beginnen, ontstaan? Iets dergelijks speelt in het Grieks. Het Griekse woord voor “noord” is άρκτος en betekent “beer”, maar of dat iets met een sterrenbeeld te maken heeft is de vraag. Want αρκτικός betekent “beginnend”, afgeleid van αρίζω = beginnen. Misschien zien sterren- en andere kundigen te snel beren op hun weg.
Caesar, Strabo, Stoke en hun land- en tijdgenoten verdeelden de hemel in vier streken. Ze begonnen (oriri?) bij de pool. De eerste kwartcirkel rechts daarvan noemden ze ‘oost’, de tweede ‘zuid’, de derde ‘west’ en de vierde ‘noord’. Noord of west waren bij hen geen richtingen, maar een aanduiding van een hemelstreek. Vandaar de verwarring in verband met de ‘westoriëntatie’. Afbeelding H2.3.1. Als men zei dat iets in het noorden lag, dan kon dat betekenen dat het in de richting van de hemelpool lag, maar het kon ook bijna pal naar ‘ons’ westen liggen, of in een richting daar tussen in.
Delahaye zag daar ten onrechte twee systemen, waarbij in het ene geval op het noorden werd georiënteerd, en in het andere geval op het westen. In werkelijkheid was er slechts één algemeen gebruikelijk systeem. Met, hoe kan het anders, de hemelpool als uitgangspunt. Het kaartje dat aan de hand van de beschrijvingen van Caesar en Strabo is getekend (afbeelding H2.2.1) ziet er zo vreemd uit omdat onze geschiedkundigen niet begrijpen wat er bedoeld wordt. Caesar en Strabo konden zich uitstekend oriënteren en hadden beslist niet dat rare kaartje in hun hoofd.
Afbeelding H2.3.2. Onze ‘geleerden’ daarentegen zijn het spoor soms geheel bijster, wijzen dan de verkeerde kant op, en gaan er daarbij van uit dat onze voorouders niet goed wisten wat ze aan het doen waren. Als we echter Europa tekenen zoals die voorouders dat zagen, zoals op afbeelding H2.3.2, dan is daar geen enkel onlogisch toponiem meer in te vinden. De Oostzee is dan inderdaad de oost-zee, de Noordzee, de noord-zee, de Zuiderzee de zuider-zee, en de Ooster en Westerschelde liggen dan zoals hun namen aangeven. Vanuit Italië gezien, dat dan een vrijwel noord-zuid liggend schiereiland is, ligt Gallia in het noorden, Aquitania in het noorden en westen en moeten de Belgen in het noorden en oosten worden gezocht. Zelfs Caesar en Strabo spreken elkaar over de ligging van Ierland niet meer tegen. Het ligt, afhankelijk van waar men staat, zowel ten noorden als ten westen van Britannia.
Er zijn in verschillende tijden en bij verschillende volkeren verschillende manieren van oriënteren in gebruik geweest17, maar alle methoden zijn gebaseerd op een verdeling van de horizon in vier stukken. Waarschijnlijk omdat we het bepalen van onze plaats in de ruimte in verband brengen met de manier waarop we ons lichaam ervaren. Dat heeft een voorkant, een achterkant en twee zijkanten. De voor- en achterkant zijn verschillend. Die verwarren we niet. De linker- en rechterkant echter zijn ongeveer gelijk. Vandaar dat we in onze prille jeugd moeite hebben met de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ en ze op latere leeftijd ook nog wel eens door elkaar halen18. Vooral als we tegenover elkaar staan, of voor een spiegel, dan blijken die twee nogal eens misverstanden te veroorzaken. Meestal is dat niet erg, maar chirurgen doen er goed aan om zich voortdurend van een mogelijke verwarring bewust te zijn. Op dezelfde manier ervaren wij de windstreken. Noord en zuid komen overeen met voor- en achter. In deze windstreken vergissen we ons niet. Noord is waar de poolster staat en zuid waar de zon haar hoogste punt bereikt. Wel vergissen we ons zo nu en dan in oost en west. Ook in boeken of artikelen die door anderen zijn gecorrigeerd komt verwarring nog wel eens voor. Blijkbaar laten we ons vergissingen op dat gebied vrij gemakkelijk aanpraten. Als we de horizon in vier stukken verdelen, dan zijn er in principe maar drie manieren van oriënteren mogelijk en alle drie zijn op enig moment in gebruik geweest. Totdat er mooie wetenschappelijke namen voor zijn bedacht noemen we ze maar even methode 1, 2 en 3.
Afbeelding H2.3.3. De eerste methode is degene die door de Romeinen en de Middeleeuwers werd gebruikt. De tweede spreekt ons meer aan, omdat de overeenkomsten met onze kompasroos groter zijn. De derde methode werd in ieder geval in middeleeuws Noord-Europa gebruikt. Omdat nummer twee uiteindelijk wereldwijd de winnaar is geworden bewaren we die voor het laatst. ‘Methode 3’ staat beschreven in een artikel uit 1934 van de Zweedse historicus Lauritz Weibull (1873-1960). Op het internet is dat artikel te vinden in een Duitse vertaling van Christian Bickel onder de titel Entdeckung Skandinaviens19. Weibulls tekst over deze manier van oriënteren luidt ongeveer als volgt:
“De oude wijze van oriënteren van de Noordlanders was wezenlijk anders dan die van tegenwoordig.........In overeenstemming met deze oriëntering plaatst Adam van Bremen het noordelijke Jylland met Århus, Ålborg en Vendsyssel ten westen van Sjaelland. Fyn en de kleine eilanden ten zuiden ervan. Met precies dezelfde oriëntering wordt in de Knytlingasaga de Limfjord beschreven als lopend van het noorden naar het zuiden. Vendsyssel wordt ten westen ervan neergezet en Skåne en Halland noordelijk van Sjaelland.”
Afbeelding H2.3.4. Hier is Weibull’s verhaal in beeld gebracht. Op de plaats van de puntjes in de tekst staat een volkomen ontoereikende poging om deze manier van oriënteren te verklaren. Om verwarring te voorkomen is ze hier weggelaten. Met dit kaartbeeld voor ogen is het begrijpelijk dat Adam van Bremen20 de Noordzee ‘westelijke oceaan’ noemt. De Knytlingasaga werd in de 13e eeuw opgetekend, dus toen was deze wijze van oriënteren in Scandinavië nog gebruikelijk, of in ieder geval nog begrijpelijk. Dat roept de vraag op wanneer ‘methode 1’ bij ons vervangen is door de huidige.
Het kompas is waarschijnlijk een Chinese vinding. Wanneer het eerste kompas werd geconstrueerd valt niet meer te achterhalen. Volgens Chinese bronnen zou dat al rond het begin van onze jaartelling zijn geweest, maar echt vast staat dat het in 1040 bestond21. Ergens in de twaalfde eeuw is het naar Europa gekomen. Zoals oriënteren volgens ‘methode 3’ in de dertiende eeuw in Scandinavië nog bestond, zo bestond in die zelfde eeuw ‘methode 1’ nog in Holland, getuige Melis Stoke. Een algemene verbreiding van de moderne kompasroos moeten we dus ná de dertiende eeuw plaatsen. De oude systemen zullen ook niet van de ene dag op de andere vervangen zijn; mogelijk heeft dat proces eeuwen geduurd. Dat blijkt ook wel uit de cartouche op een kaart van Gerard de Jode22 uit 1566:
“Belgica heeft in het oosten de Rhenus en Germania, in het westen de Seine, in het noorden de Britannische Oceaan en in het zuiden het gebergte van de Jura.”
Caesar en Strabo zouden het precies zo gezegd hebben.
Toch staat er op de kaart van De Jode een kompasroos die op de voor ons gebruikelijke manier de windstreken aangeeft. Door Gerard de Jode werden het oude en nieuwe systeem blijkbaar nog niet als tegenstrijdig ervaren. De kaart heeft het westen aan de bovenzijde, maar dat heeft niets met ‘westoriëntatie’ te maken. Het was in de zestiende eeuw nog niet gebruikelijk om kaarten altijd met het noorden boven te maken. Middeleeuwse wereldkaarten (uit de Christelijke wereld) hebben altijd het oosten boven. Het is dus mede afhankelijk van het wereldbeeld van de vervaardiger. Nemen we aan dat De Jode één van de laatsten was die het oude systeem vermeldde, dan mogen we misschien voorzichtig concluderen dat de moderne windroos Europa heeft veroverd tussen ca. 1300 en ca. 1550. Rond het laatstgenoemde jaartal begon ook het verschijnsel dat men ‘de moderne cartografie’ zou kunnen noemen23, waarbij landmeting met behulp van een meetbord (later een theodoliet) en een kompas werd gedaan. Na 1550 zal het oude systeem niet meer gebruikt of genoemd zijn en het zal in de zeventiende eeuw definitief in vergetelheid zijn geraakt.
Er is bij het nummeren van de drie methoden van oriënteren geen rekening gehouden met de ouderdom van die systemen. Het is dus niet zo dat methode 1 ouder is dan methode 2 of methode 3. Er is naar deze methoden nog nooit onderzoek* gedaan. Sterker nog, de ‘geleerden’ zijn zich van het bestaan ervan niet eens bewust, en alleen al daardoor valt er over de ouderdom niets te zeggen. Uit methode 2, dat voor de zeevaart veel te ruw was, heeft zich misschien het z.g. ‘twaalfwinden’ systeem ontwikkeld, dat in oudheid en middeleeuwen door zeevaarders werd gebruikt om de winden mee aan te duiden. Hoewel Caesar in zijn beschrijving van Gallia de termen noord, oost en west gebruikt (volgens de eerste methode), schakelt hij als het op varen aankomt ook over op de terminologie van dit ‘twaalfwinden’ systeem. In De bello Gallico (V,7) vertelt hij dat hij vanwege Chorus 25 dagen moest wachten voordat hij vanaf de Franse Kanaalkust (Portus Itius) naar Britannia kon oversteken. afbeelding H2.3.5.
Afbeelding H2.3.5. In V,8 lezen we dat hij tenslotte met Africus uitvoer. Op de tekening24 wordt het ‘twaalfwinden’systeem vergeleken met de zestien streken van een moderne kompasroos. In een bekende Nederlandse vertaling van Caesars boek over de Gallisch oorlog25 wordt Chorus ‘de noordwester’ genoemd en Africus ‘een lichte zuidwester’. Vertalingen die niet helemaal fout, maar ook niet helemaal goed zijn. Ook van dit twaalfwindensysteem is niet precies bekend wanneer het in onbruik is geraakt. Op een wereldkaart volgens Ptolemaeus uit 1482 komt het nog voor, maar op de zeekaart van Juan de la Cosa uit 1500 staan windrozen die een verdeling in 32 streken laten zien26. Aangenomen mag worden dat het ongeveer tegelijkertijd met ‘methode 1’ is verdwenen. Maar het is niet in vergetelheid geraakt, want het siert menige laatmiddeleeuwse kaart. Op de oude kaarten hebben de diverse streken trouwens wel uiteenlopende benamingen. Het is een materie die een studie op zich waard is.
Dat een dergelijke studie nog niet bestaat is in hoge mate verbazingwekkend, want er zijn waarschijnlijk al eeuwen lang mensen die zich over ‘foute’ oriëntaties in toponiemen en geschiedkundige bronnen verbazen. En er zijn in de loop der tijd waarschijnlijk ook wel pogingen gedaan om er een verklaring voor te vinden, zoals de “westoriëntatie” van A. Delahaye (1915-1987) en de “gamla nordbornas väderstrecksbegrepp” van Lauritz Weibull (1873-1960). Toch sukkelt het onbegrip tot in onze tijd voort. Een mooi voorbeeld is de diskussie over de ligging van Thule, het door Pitheas van Massalia genoemde “eiland” in het uiterste noorden van de oceaan (zie tekst H4.2). Een Duitse tijdgenoot van Weibull, Richard Hennig (1874-1951), wees er al in 1932 op dat vrijwel alle door Pitheas vermelde omstandigheden op Noorwegen wijzen27, en dat de het (dus) nogal onwaarschijnlijk is dat hij de Shetland eilanden of IJsland bedoelde. Maar zeventig jaar later wordt in het bekende boek over Pitheas van Barry Cunliffe28 weer opnieuw voor IJsland gekozen:
“The two questions wich remain are whether Thule was really Iceland and how far along the route Pytheas himself ventured. As to the first, there are always three schools of thought: that Thule is indeed Iceland, that is was Norway and that is was Shetland. It will be clear from the way I have presented the evidence that I belong to the Iceland school.”
Het ligt er inderdaad maar aan hoe je de ‘evidence’ presenteert. De Shetland en IJsland theorieën berusten op de mededeling dat Thule vanuit Britannië gezien naar het noorden lag.
Afbeelding H2.3.6. Wie niet weet dat ‘noord’ verschillende betekenissen kan hebben en raakt hier natuurlijk in de war. Barry Cunliffe heeft dan ook het idee dat schrijvers uit de oudheid er een ‘contorted geography’ op na hielden29. Men komt de gedachte dat de aardrijkskundigen uit het verleden een zeer warrig wereldbeeld hadden wel vaker tegen, maar in de regel onterecht. De warrigheid ligt niet bij hen, maar bij degenen die hun werk interpreteren. Thule lag inderdaad ten noorden van Britannië, zoals afbeelding H2.3.6 laat zien*. Het was echter niet ‘ons’ noorden, maar het noorden volgens de manier van oriënteren die we in het voorgaande ‘methode drie’ hebben genoemd (zie afbeelding H2.3.3). Door Lauritz Weibull werd ze de gamla nordbornas väderstrecksbegrepp genoemd, en door Christian Bickel, die een stukje van Weibulls werk vertaalde, Altnordische Orientierung.
Wie in Gallia reist moet weten welke kant hij uitgaat en hoe de winden waaien. Zo mogelijk moet hij ook de taal spreken. Al vroeg wordt ons ingeprent dat het Frans uit het Latijn is voortgekomen. Net zoals het Italiaans, het Spaans, het Portugees, het Roemeens en nog wat kleinere talen, waarvan de sprekers zich hopelijk nu niet te kort gedaan voelen. In ieder geval is het zeker dat die talen zijn voortgekomen uit de taal die de Romeinen spraken. Maar spraken de Romeinen wel Latijn? Die vraag zal in tekst H8 nog terugkomen. We volstaan in verband met het onderwerp van de onderhavige tekst met de vaststelling dat het Latijn voor de vier windstreken de volgende woorden kent: oost = oriens, zuid = meridies, west = occidens en noord = septentrion. Hoe zit dat met de taal die de Romeinen spraken?
noord | oost | zuid | west | |
---|---|---|---|---|
Roemeens | nord | est | sud | vest |
Spaans | norte | este | sur | oeste |
Italiaans | nord | est | sud | ovest |
Portugees | norte | leste | sul | oeste |
Frans | nord | est | sud | ouest |