bronnen en problemen
vak D3

VeBe: Vevey – Col du Grand-St.-Bernard

Carte nationale de la Suisse 1:50.000:262 Rochers de Naye
272 St.-Maurice
282 Martigny
292 Courmayeur

plaats van route VeBe

Rm km
Vivisco Vevey
a. Pennolucos Quartier-de-Praz-Riond viiii 13
b. Tarnaias Massongex xiii 19
c. Octoduro Martigny xii 18
In summo Pennino Col du Grand St.-Bernard xxx 44

Wie niet in het bezit is van de Zwitserse kaarten, maar wel van IGN-toeristenkaart (1:1.00.000) nummer 45, kan ook die gebruiken. De route is daarop te volgen tot Martigny. Het laatste stuk van daar tot aan de Col du Grand-St.-Bernard is niet zo interessant dat een kaart beslist nodig is.

Het eerste deel van deze route wordt in een aardrijkskundeboek uit 18981 als volgt beschreven:

“Een schoone paarl aan het meer is het lieflijke Vevey. Het ligt met zijne vroolijke inwoners zoo bekoorlijk tusschen zijne wijngaarden, perzik- en notenbomen, als een klein paradijs. Van Vevey tot Montreux gelijkt de oever wel ééne fraaie straat, eene stad van prachtige villa’s en kleinere maar even lieflijke landhuizen.”

Vanaf Vevey (Vivisco) loopt de route over weg nummer 9 langs de prachtige villa’s en lieflijke landhuizen naar het zuidoosten. Ze komt daarbij door la Tour-de-Peilz, waar sporen uit de Romeinse tijd zijn gevonden. Ten noorden van la Tour-de-Peilz, bij St.-Légier-de-Chiésaz, zijn munten uit het late keizerrijk aan het licht gekomen. De route volgt weg N° 9 langs de oever van het meer, maar het internet heeft over de Romeinse periode langs het oostelijke deel van le Léman (Meer van Genève) niets te melden. Alleen over Villeneuve komt men een kletsverhaal tegen, want dat zou gelijkgesteld moeten worden aan Pennolocos. Er wordt verteld dat de plaats in 1166 Compengie heette, naar de Gallo-Romeinse heer Compendius, die een huis zou hebben bezeten waaromheen het latere Villeneuve zou zijn ontstaan. Dit is allemaal uit een geschiedkundige duim gezogen, want de naam Compengie wijst er op dat Villeneuve vóór 1166 niet bestaan kan hebben. Die naam betekent namelijk hetzelfde als het woord compieng = modderpoel2. In de twaalfde eeuw hoorde Villeneuve nog tot het veengebied. De afstanden in de antieke bronnen wijzen er op dat Pennolocos* ongeveer anderhalve kilometer ten zuiden van Villeneuve lag, min of meer ter hoogte van Noville.

De route loopt verder zuidwaarts over weg N° 9. Aan de oostzijde ervan ligt Yvorne, waarvan wordt gezegd dat het in de Romeinse tijd Evurnum heette en dichter tegen de weg aan lag. In 1020 wordt het vermeld als Evurnum in pago capitis laci, dus in de gemeente van de kop van het meer. In de gemeente van het voormalige Pennolocos dus. Vlak na Yvorne maakt weg 9 een rechte hoek naar het westen, maar de oude route liep waarschijnlijk nog even rechtdoor (over weg 11, die op de Franse toeristenkaart echter als weg N° 20 staat aangegeven) en dan door het centrum van Aigle, om pas verderop weer op weg 9 uit te komen. Ter hoogte van Bex wordt weg 9 weer even verlaten en steekt de route de Rhône over naar Massongex (Tarnaias), waar de resten van thermen met een mozaïek getuigen van het Romeinse verleden. Misschien was Massongex de plaats tot waar de Rhône bevaren kon worden.

Vanaf hier gaat de route weer naar het zuidoosten en komt bij St.-Maurice weer uit op weg 9. Het plaatsje heette voorheen Acaunum of Agaunum, waar volgens een bekende legende een compleet legioen, het Thebaanse legioen, aan het einde van de derde eeuw de marteldood gestorven is. Een geschiedkundige basis voor de legende is nooit gevonden.

De route gaat over weg 9, die hier tevens nummer 21 krijgt, verder langs de linker (westelijke) oever van de Rhône. Van het volgende plaatsje daarlangs, Evionnaz, wordt gezegd dat het in de Romeinse tijd Epanum heette, maar bij de val van de Mons Taurus geheel bedolven werd. Het gaat hier om een gebeurtenis die door o.a. Gregorius van Tours is beschreven, maar waarvan de precieze locatie onbekend is. Gregorius schrijft er het volgende over3:

“Er gebeurde in Gallië een groot wonder met de burcht Tauredunum, gelegen op een berg aan de Rhône. Gedurende meer dan zestig dagen hoorde men een vreemd geloei, toen spleet de berg open. Hij kwam los van een andere berg, die er tegenaan lag, en stortte tenslotte met mensen, met kerken en met alle schatten en huizen in de rivier. De bedding van de rivier werd versperd en het water stroomde terug. Die plaats was aan beide zijden door bergen omsloten en de stroom loopt door de nauwe kloof. Het water overstroomde nu de hoger gelegen gebieden. Alles wat op de oever stond kwam onder water te staan en ging verloren. Toen echter het hoog opgestuwde water zich een weg brak naar beneden, verraste het de bewoners volkomen, net als de mensen die daarboven woonden. Iedereen verdronk, de huizen stortten in, het vee kwam om en alles wat op de oevers stond werd tot de stad Genève door de woeste en onverwachte overstroming meegesleurd en verzwolgen. Velen vertellen dat de watermassa’s zo groot waren, dat die over de muren tot in de stad Genève stroomden. Dat is zeker mogelijk, want, zoals ik al heb gezegd, de Rhône stroomt in die streek door bergkloven. Toen de bedding eenmaal was afgesloten, was er aan beide zijden geen uitweg meer. Het water brak door de berg, die in een keer naar beneden was gestort, en vernietigde alles.

Na deze catastrofe kwamen dertig monniken naar de plaats waar de berg was ingestort. Ze groeven in de grond aan de voet van de aardverschuiving en vonden brons en ijzer. Terwijl zij aan het werk waren, hoorden zij opnieuw een geloei op de berg. Maar door een ongebreidelde hebzucht werden zij op die plaats vastgehouden. Dat deel van de berg dat nog niet was ingestort, viel op hen neer. Ze werden bedolven en gedood en zijn nooit teruggevonden.”

Of deze gebeurtenis bij Evionnaz plaats vond valt niet te zeggen. Wel wordt al lang vermoed dat het in de omgeving van St.-Maurice was4.

Hierna komt het volgende station: Martigny (Octodurum), waar de Rhône en weg 9 naar het noordoosten afbuigen, en de route over weg 21 naar het zuidwesten gaat. Martigny, op het internet ook te vinden onder de naam Martigny-la-Romaine, was een complete Romeinse stad met een forum, basilica, tempel voor Jupiter, thermen, een Mithraeum en een amfitheater. Het laatstgenoemde staat ten zuiden van het centrum op de (Zwitserse) kaart aangegeven. Ten westen van de plaats is een Romeins grafveld aangetroffen dat allerlei voorwerpen heeft opgeleverd. Ze zijn tentoongesteld in het Musée de l’Hospice du Grand-Saint-Bernard.

Nu begint de lange weg (N° 21) van ca. 45 kilometer naar de Col (Summus Penninus), waar, naar men zegt, een tempel stond ter ere van de Gallische god Penn. De bergpas zou daarom ook wel Penninus Mons genoemd zijn. Het is natuurlijk ook mogelijk dat dit woord “penn” gewoon het Gallische woord “penno” (hoofd, kop) was en dat daarnaar ook de Apennijnen in Italië en het Penninisch gebergte in Groot Britannië zijn genoemd. Om de zaak nog verwarrender te maken werd de bergpas ook wel Mont-Joux genoemd, waarschijnlijk naar het Jupiterbeeld dat de Romeinen daar opgericht zouden hebben. De moderne reiziger neemt natuurlijk na het Lac des Toules de tunnel.

_________________________________________

  1. Nieuw Leerboek der Aardrijkskunde, vooral ten dienste van hen, die voor de hoofdakte studeren, door J.J. ten Have, Hoofd der School en Leeraar in de Aardrijkskunde te ’s-Gravenhage. ’s-Gravenhage 1898, p. 62.
  2. A.J. Greimas: Dictionnaire de l’ancien français. Larousse, Paris, 1992, p.118
  3. Gregorius van Tours: Historiën. Vertaald en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer, Ingeleid door M.A. Wes. Baarn 1994, p273/274
  4. Jaccard, Henri: Essaie de toponymie. Lausanne 1906, p.452.